Je kent de woordsoorten; lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord
Je kunt deze woorden in een zin benoemen
Je kent een voorbeeldzin met een lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en een zelfstandig naamwoord
Slide 3 - Slide
Vooruitblik
Week 50: Les 1: lw, bnw, znw Les 2: vz, ww Les 3: vdw -> bnw, hww + zww
Iedere les een korte uitleg, daarna maak je de opdrachten in het boekje.
Je werkt zelfstandig, omdat je een cijfer krijgt voor het boekje.
Slide 4 - Slide
Uitleg: Lidwoorden
Lidwoorden
Maak een zin met twee woorden. De zin begint met een lidwoord.
De, het, een
De auto. Het huis. Een roos.
Slide 5 - Slide
Uitleg: Zelfstandige naamwoorden
Zelfstandige naamwoorden (znw)
- mensen, dieren, dingen, planten
- je kunt er ALTIJD een lidwoord voor zetten
Bijvoorbeeld;
het HUIS, de AUTO, een ROOS
Slide 6 - Slide
Uitleg: Bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijke naamwoorden
- zeggen iets over het zelfstandig naamwoord
Wat kun je zeggen over deze auto?
Stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden - Het ijzeren hek. De houten stoel. Een katoenen sjaal.
Rode, kleine, getekende, snelle, schone
Slide 7 - Slide
Uitleg
Lidwoorden (lw) - de, het, een
Zelfstandige naamwoorden (znw) - mensen, dieren, dingen en planten - je kunt er ALTIJD een lidwoord voor zetten. De rode auto
Bijvoeglijke naamwoorden (bnw) lw bnw znw -zeggen iets over het zelfstandig naamwoord Stoffelijke bnw - Het ijzeren hek. De houten stoel. Een katoenen sjaal.