examentraining 4gt

Examentraining 1 Nederlands 4GT
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Examentraining 1 Nederlands 4GT

Slide 1 - Slide

Uit welke onderdelen bestaat het centraal examen Nederlands?
A
begrijpend lezen
B
schrijven zakelijke brief of e-mail
C
begrijpend lezen, woordenschat en schrijven
D
leesvaardigheid en schrijfvaardigheid

Slide 2 - Quiz

Wat mag je meenemen naar je examen Nederlands?
A
schrift en pen
B
aantekeningen en woordenboek
C
alleen een pen
D
pen en woordenboek

Slide 3 - Quiz

Het examen Nederlands nader...?....
(naderen = dichterbij komen)
A
nadert
B
naderd
C
naderdt

Slide 4 - Quiz

Hoelang duurt het
EXAMEN NEDERLANDS?
A
180 minuten
B
100 minuten
C
120 minuten
D
146 minuten

Slide 5 - Quiz

Uit hoeveel teksten bestaat het examen Nederlands?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 6 - Quiz

Als er staat: gebruik voor je antwoord maximaal 10 woorden en je gebruikt 11 woorden...
A
dan kost je dat een punt
B
dan worden alleen de eerste 10 woorden meegerekend bij het antwoord
C
dan is dat geen probleem
D
dan moet je het examen overdoen

Slide 7 - Quiz

Wat mag je niet doen als er gevraagd wordt een lange zin uit een tekst te citeren?

A
Alleen het regelnummer noteren
B
De hele zin opschrijven
C
het eerste en laatste woord met puntjes ertussen noteren
D
de eerste en laatste twee woorden met puntjes ertussen noteren

Slide 8 - Quiz

Welke uitspraak over de hoofdgedachte van de tekst is niet juist?
A
Je kunt die vaak vinden in de eerste en/of laatste alinea van de tekst.
B
Het is een zin waarin het belangrijkste staat wat er over het onderwerp wordt gezegd.
C
Dat is het onderwerp van de tekst.
D
de eerste en laatste Soms moet je de hoofdgedachte zelf verwoorden.

Slide 9 - Quiz

Wat moet je NIET doen als je een tekst(gedeelte) moet samenvatten?
A
Voorbeelden noemen
B
Toelichting geven
C
Telegramstijl gebruiken (puntjes onder elkaar)
D
A, B en C

Slide 10 - Quiz

Welke uitspraak is juist over een samenvatting waarbij je 125 woorden mag gebruiken?
A
Bij 114 woorden krijg ik een punt aftrek
B
Als ik fout tel, krijg ik een punt aftrek
C
Bij 136 woorden krijg ik een punt aftrek
D
Als ik de titel vergeet, krijg ik een punt aftrek

Slide 11 - Quiz

Op welke manier sluit je je zakelijke brief of e-mail af?
A
M.v.g. + handtekening + voor- en achternaam
B
Groeten, + voor- en achternaam + handtekening
C
Met vriendelijke groet, + handtekening + voor- en achternaam
D
Tot ziens, + voor- en achternaam + handtekening

Slide 12 - Quiz

Wanneer is het examen Nederlands?
A
nooit, het gaat niet door
B
maandag 16 mei 2022 13:30 - 15:30
C
ergens in juni
D
maandg 16 mei 2022 9:30 - 10:30

Slide 13 - Quiz

Inhoud van het examen
Het examen bestaat uit 2 onderdelen:
  1. Leesvaardigheid: je krijgt teksten met daarbij vragen die je moet beantwoorden. 
  2. Tekst schrijven: je moet een tekst schrijven. Bijvoorbeeld een zakelijke brief of een artikel. 

    Slide 14 - Slide

    Leesvaardigheid
    • indeling tekst.
    • onderwerp,deelonderwerp
    • hoofdgedachte
    • alinea


    Slide 15 - Slide

    Onderwerp en hoofdgedachte

    Slide 16 - Slide

    Slide 17 - Slide

    Slide 18 - Slide

    Slide 19 - Slide

    Waar vind je de hoofdgedachte?

    Slide 20 - Open question

    Wat ga je doen nadat je de inleiding hebt gelezen?

    Slide 21 - Open question

    Om het onderwerp van een tekst te vinden, stel je de vraag:
    A
    Wat vindt de schrijver van de tekst?
    B
    Waar gaat deze tekst over?
    C
    Wat vind ik van de tekst?

    Slide 22 - Quiz

    Uit welke 4 onderdelen bestaat een tekst?

    Slide 23 - Open question

    5. Welke zin is meestal de kernzin van een alinea?
    A
    de eerste zin
    B
    de laatste zin
    C
    de eerste of de laatste zin
    D
    het tussenkopje

    Slide 24 - Quiz

    Meerkeuzevragen

    Stap 1: Lees eerst alleen de vraag.
    Stap 2: Lees nog een keer het tekstgedeelte.
    Stap 3: Zoek in de tekst zelf het antwoord op de vraag.
    Stap 4: Vergelijk jouw antwoord met de antwoorden bij de vraag.
    Streep de antwoorden weg die niet goed zijn. Kies het beste antwoord.

    Slide 25 - Slide

    Open vragen
    Leg uit / Verklaar: geef een uitleg in je eigen woorden. Schrijf dus geen zinnen uit de tekst over.
    Noem twee ... / Welke twee ...: schrijf dan twee dingen op. Niet meer, alleen de eerste twee worden nagekeken.
    Citeer een zin: schrijf de eerste twee woorden van een zin op en de laatste twee woorden. Daartussen gebruik je drie punten.
    Zet het regelnummer tussen haakjes. "Het is ... tekst over." (r.23)

    Slide 26 - Slide

    Schrijfvaardigheid
    - Wat moet je schrijven?
    - Meest voorkomende fouten in het eindexamen

    Slide 27 - Slide

    Het schrijfexamen (25%)
    • Zakelijke Brief ( sollicitatiebrief, klachtenbrief of brief met een verzoek) of zakelijke e-mail
    • Artikel  (met argumenten en redenen die je uit een tekst haalt)   

    Slide 28 - Slide

    De zakelijke brief

    Slide 29 - Slide

    Slide 30 - Video

    Het artikel

    Slide 31 - Slide

    opbouw van een brief/artikel 
    Pakkende titel 

    Inleiding: hier introduceer je het onderwerp en schrijf je waarom je dit stuk schrijft (aanleiding)

    Middenstuk: schrijf over elk deelonderwerp één alinea. Gebruik signaalwoorden.

    Slot: hier geef je een conclusie of korte samenvatting. 

    Slide 32 - Slide

    Slide 33 - Video

    Voorbeeld: een artikel voor de schoolkrant

    Schrijf een artikel voor de schoolkrant. Gebruik daarvoor de gegevens uit
    de tekst op de vorige bladzijde en eventueel de tekst Eten en snoep bekennen kleur. Je mag ook zelf gegevens inbrengen. Besteed in jouw artikel aandacht aan de volgende onderwerpen: 
     

    Slide 34 - Slide

    Besteed in jouw artikel aandacht aan de volgende onderwerpen:
    • de aanleiding voor je tekst: opening nieuw schoolgebouw en nieuw
      aanbod kantine; Witregel
    • de werkgroep;
    •  de reden voor een gezond aanbod in de kantine; witregel
    •  het belang van gezond eten;
    •  twee elementen die de basis vormen voor een gezond gewicht en
    • lichaam; (witregel)
    •  twee voorbeelden van ongezond eten;
    •  twee voorbeelden van gezond eten; witregel
    •  het percentage jongeren dat lijdt aan overgewicht;
    •  verwijzing naar website voor meer informatie. 

    Maak er een samenhangend geheel van en zet er een passende titel
    boven. Zet je naam onder het artikel en vermeld je school en klas. 

    Slide 35 - Slide

    Veel voorkomende fouten

    Slide 36 - Slide

    Slide 37 - Video