NN7 - Meer dan lezen §5 - Vaste tekststructuren - 3H

Vaste tekststructuren
NN7 - Meer dan lezen §5 - 3H
1 / 52
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Vaste tekststructuren
NN7 - Meer dan lezen §5 - 3H

Slide 1 - Slide

Wat je gaat leren

  • Je leert vaste tekststructuren herkennen en gebruiken.
  • We maken samen opdracht 2 en 3.
  • Je hebt behalve je laptop ook je lesboek, een pen en papier nodig.

Slide 2 - Slide

De meeste teksten, radio- en tv-programma’s, podcasts enzovoort zijn opgebouwd volgens een vaste structuur. De meeste teksten bestaan uit:

- inleiding
- middenstuk
- slot

Slide 3 - Slide

  • Afhankelijk van het doel van de tekst, zijn teksten vaak opgebouwd volgens een vaste structuur.

  • De inleiding, het middenstuk en het slot bevatten vaak gegevens volgens een vast patroon.

Slide 4 - Slide

Vandaag bespreken we zeven vaste tekststructuren!

Slide 5 - Slide

1. Argumentatiestructuur.

Tekstdoel: 

- overtuigen: de schrijver wil de lezer overtuigen van zijn standpunt. 

Slide 6 - Slide

Opbouw:

Slide 7 - Slide

De tekst geeft antwoord op vragen als:
  • Wat is het standpunt van de schrijver?
  • Waarom vindt hij dat?

Slide 8 - Slide

De tekst geeft antwoord op vragen als:
  • Wat is het standpunt van de schrijver?
  • Waarom vindt hij dat?
Bijvoorbeeld:
artikel in de opinie-bijlage van een krant over het belang van het verbod op proeven met dieren

Slide 9 - Slide

2. Aspectenstructuur

Tekstdoel: 

- informeren: er worden verschillende aspecten beschreven. 
- opiniëren: de lezer kan zich een mening vormen.

Slide 10 - Slide

Opbouw:
/ deelonderwerpen

Slide 11 - Slide

De tekst geeft antwoord op vragen als: 
  • Wat is het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd?

Slide 12 - Slide

De tekst geeft antwoord op vragen als: 
  • Wat is het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd?

Bijvoorbeeld: een artikel in een populair wetenschappelijk tijdschrift over de stoomtrein.

Slide 13 - Slide

3. Verklaringsstructuur

De tekst geeft antwoord op vragen als:
  • Hoe, waar of wanneer vindt het verschijnsel plaats?
  • Hoe kan het dat dit verschijnsel plaatsvindt?

Slide 14 - Slide

3. Verklaringsstructuur

De tekst geeft antwoord op vragen als:
  • Hoe, waar of wanneer vindt het verschijnsel plaats?
  • Hoe kan het dat dit verschijnsel plaatsvindt?
Bijvoorbeeld: een artikel in de wetenschappelijke bijlage van de krant over het fenomeen 'het noorderlicht'.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

4. Voor- en nadelenstructuur

Het tekstdoel kan variëren:
- informeren: de voor- en nadelen worden uitgelegd
- opiniëren: de lezer kan zich een mening vormen
- overtuigen: de lezer moet overtuigd raken van het standpunt

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

4. Voor- en nadelenstructuur
De tekst geeft antwoord opvragen als:
  • Wat zijn de voordelen?
  • Wat zijn de nadelen?
  • Wat vindt de schrijver belangrijk aan deze voor- en nadelen?

Slide 19 - Slide

4. Voor- en nadelenstructuur
De tekst geeft antwoord opvragen als:
  • Wat zijn de voordelen?
  • Wat zijn de nadelen?
  • Wat vindt de schrijver belangrijk aan deze voor- en nadelen?

Bijvoorbeeld: een artikel op een online platform over de voor- en nadelen van elektrisch rijden

Slide 20 - Slide

5. Probleem/oplossingstructuur

Tekstdoel: 
- informeren: probleem en oplossingen worden beschreven
- opiniëren: de lezer kan zich een mening vormen

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

5. Probleem/oplossingstructuur

De tekst geeft antwoord op vragen als: 
  • Wat is het probleem?
  • Waarom is dit een probleem?
  • Hoe kan het worden opgelost?

Slide 23 - Slide

5. Probleem/oplossingstructuur

De tekst geeft antwoord op vragen als: 
  • Wat is het probleem?
  • Waarom is dit een probleem?
  • Hoe kan het worden opgelost?
Bijvoorbeeld: een artikel in een streekkrant over hoe de gemeente het probleem van huizentekort in jouw buurt moet oplossen

Slide 24 - Slide

6. Verleden/heden(/toekomst)structuur

Tekstdoel:
- informeren: door de geschiedenis en/of toekomst van iets te beschrijven

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

6. Verleden/heden(/toekomst)structuur

De tekst geeft antwoord op vragen als:
  • Hoe ging het vroeger?
  • Hoe gaat het nu?
  • Hoe zal het in de toekomst gaan?

Slide 27 - Slide

6. Verleden/heden(/toekomst)structuur

De tekst geeft antwoord op vragen als:
  • Hoe ging het vroeger?
  • Hoe gaat het nu?
  • Hoe zal het in de toekomst gaan?
Bijvoorbeeld: een artikel in de weekendbijlage van de krant over het digitale tijdperk

Slide 28 - Slide

7. Vraag/antwoordstructuur

Tekstdoel:
informeren: er wordt antwoord gegeven op een vraag.

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

7. Vraag/antwoordstructuur

De tekst geeft antwoord op vragen als:
  • Wat is de aanleiding van de vraag?
  • Welke antwoorden heeft de schrijver gevonden?

Slide 31 - Slide

7. Vraag/antwoordstructuur

De tekst geeft antwoord op vragen als:
  • Wat is de aanleiding van de vraag?
  • Welke antwoorden heeft de schrijver gevonden?
Bijvoorbeeld: een artikel over hoe de veiligheid bij de NASA over de astronauten wordt nageleefd, naar aanleiding van de herdenking van de Spaceshuttle Challenger

Slide 32 - Slide

Meestal herken je de structuur al, door de tekst globaal te lezen.

Slide 33 - Slide

De teksten in deze paragraaf gaan allemaal over het onderwerp 'slapen'.

Pak nu je lesboek. We gaan zo Tekst 1 lezen op 
blz. 34. In tekst 1 zijn enkele woorden onderstreept. Leid de betekenis af uit de context. Zet de juiste betekenissen bij de woorden.

Slide 34 - Slide

momenten of tijdelijke toestanden in de ontwikkeling van iets 
kringloop; terugkerende, regelmatige reeks 
 erg klein 
cellen die samen lichaamsmateriaal vormen 
herstel 
verward; het spoor bijster 
in gang gezet; gestimuleerd 
schijnbaar tegenstrijdige
fasen (al. 2)
cyclus (al. 2)
micro (al. 2) 
weefsels (al. 5) 
recuperatie (al. 5) 
gedesoriënteerd (al. 6) 
getriggerd (al. 7)
paradoxale (al. 7) 

Slide 35 - Drag question

We lezen nu samen Tekst 1 - De fasen van de slaapcyclus op blz. 34.

Slide 36 - Slide

‘(...) want slapen is belangrijk voor je gezondheid.’ (al. 1) Waarom is dat zo? Noteer vier functies van slapen.

Slide 37 - Open question

Pak je pen en onderstreep in alinea 4 de signaalwoorden (opsommend verband) waaraan je die vier functies van slapen herkent.
(1) Wist je dat je ongeveer een derde van je leven slapend doorbrengt? Dat is niet voor niets, want slapen is belangrijk voor je gezondheid. Zo heeft het om te beginnen een herstelfunctie: je lichaam en hersenen komen weer tot rust. Ook vult een goede nachtrust je energievoorraad aan. Bovendien zorgt slapen ervoor dat je de dingen die je overdag meemaakt, beter leert en onthoudt. Verder zorgt het ervoor dat je groeit. 

Slide 38 - Slide

Pak je pen en onderstreep in alinea 4 de signaalwoorden (opsommend verband) waaraan je die vier functies van slapen herkent. 
(1) Wist je dat je ongeveer een derde van je leven slapend doorbrengt? Dat is niet voor niets, want slapen is belangrijk voor je gezondheid. Zo heeft het om te beginnen een herstelfunctie: je lichaam en hersenen komen weer tot rust. Ook vult een goede nachtrust je energievoorraad aan. Bovendien zorgt slapen ervoor dat je de dingen die je overdag meemaakt, beter leert en onthoudt. Verder zorgt het ervoor dat je groeit. 

Slide 39 - Slide

Onderstreep in je boek van elke slaapfase de kenmerken en de tijdsduur.
(kijk hiervoor in alinea 3, 4, 5 en 7)

Slide 40 - Slide

Juiste antwoord

(3) Fase 1 is de inslaapfase, de tijd die je nodig hebt om in slaap te vallen. In deze fase ga je van wakker zijn naar daadwerkelijk slapen. Over het algemeen duurt deze eerste fase maar een paar minuten. Je hersenactiviteit wordt minder en je ogen bewegen minder. Met 2 tot 5 procent van je totale slaap is deze fase maar een heel kort gedeelte. De inslaapfase begint pas echt op het moment dat je een beetje begint weg te dommelen. Het wakker zijn voordat je dit gevoel ervaart, hoort niet bij deze fase. 

Slide 41 - Slide

Juiste antwoord

(4) Fase 2 is de fase van de lichte slaap. Nadat je in de eerste fase je best doet om in te dommelen, begin je licht te slapen. Deze fase duurt ongeveer 40 tot 45 minuten en zorgt ervoor dat je uiteindelijk echt in slaap valt. Je wordt niet meer wakker van ieder geluidje om je heen, maar helemaal buiten bewustzijn ben je nog niet. Heb je weleens het gevoel dat je niet geslapen hebt, maar dat er wel een half uur verstreken is? In dat geval bevond je je waarschijnlijk in deze tweede fase.  

Slide 42 - Slide

Juiste antwoord

(5) Na de tweede fase volgt fase drie, waarin je na een korte overgang in een diepe slaap raakt. Meestal duurt deze overgang maar een paar minuten: je gaat langzamer ademen, je spieren ontspannen zich alsmaar verder en je hartslag wordt lager. Dit alles leidt ertoe dat je uiteindelijk diep gaat slapen. In deze fase is er een grotere bloedtoevoer naar je spieren, waardoor je lichaam bijkomt van de inspanningen van overdag. Ook wordt 70% van je dagelijkse groeihormoon in deze fase uitgescheiden, wat ervoor zorgt dat je weefsels hersteld worden. Deze recuperatiefase duurt ongeveer 15 minuten.   

Slide 43 - Slide

Juiste antwoord

(7) De vierde en laatste fase van de slaapcyclus is die van de REM-slaap. REM staat voor Rapid Eye Movement. In deze fase worden je hersenen juist weer getriggerd en gaan je ogen snel bewegen. Je begint volop te dromen. Je hersenen gaan weer ‘aan’ en je gaat sneller ademen, terwijl je lichaam in volledige rust blijft. Tijdens deze laatste fase begint je emotionele herstel, iets wat absoluut onmisbaar is tijdens een volle nacht slaap: je verwerkt de emoties van de voorgaande dag, je slaat op wat je die dag hebt geleerd en je reset je hersenen, waardoor je voldoende plaats maakt voor nieuwe kennis, emoties en prikkels. Omdat je lichaam helemaal stil blijft, maar je hersenen wel figuurlijk overuren maken, wordt deze fase ook wel de paradoxale slaap genoemd. Gemiddeld duurt de vierde fase 20 minuten.  

Slide 44 - Slide

Maak nu een tabel van drie kolommen (slaapfase, kenmerken, tijdsduur) en verwerk de informatie die je in de vorige vraag hebt gemarkeerd in de tabel.

Je hebt hiervoor zeven minuten.
timer
7:00

Slide 45 - Slide

slaapfasen
kenmerken 
tijdsduur
fase 1
minder hersenactiviteit, minder oogbewegingen
paar minuten
fase 2
minder geluidswaarnemingen, nog niet helemaal buiten bewustzijn
30-50 minuten
fase 3
langzamer ademhaling, ontspanning in spieren, lagere hartslag, grotere bloedtoevoer naar spieren, uitscheiding groeihormoon
15 minuten
fase 4
volop hersenactiviteit, snelle oogbewegingen, veel dromen, snelle(re) ademhaling, verwerking emoties van voorgaande dag, opslag van nieuwe kennis, reset van hersenen
20 minuten
Het juiste antwoord:

Slide 46 - Slide

Welke slaapfasen zijn vooral belangrijk voor je gezondheid? Licht je antwoord toe.

Slide 47 - Open question

‘Bovendien zorgt slapen ervoor dat je de dingen die je overdag meemaakt, beter leert en onthoudt.’ (al. 1) In welke slaapfase gebeurt dit, denk je? Licht je antwoord toe.

Slide 48 - Open question

Wat is er paradoxaal aan slaapfase 4? (al. 7)

Slide 49 - Open question

Welke structuur heeft tekst 1?
A
aspectenstructuur
B
verklaringsstructuur
C
voor- en nadelenstructuur
D
vraag-antwoordstructuur

Slide 50 - Quiz

Juiste antwoord

Het is een aspectenstructuur.
In de tekst komen verschillende aspecten van slaap aan de orde, namelijk de vier verschillende slaapfasen. 

Slide 51 - Slide

Zijn we nog wakker? We zijn klaaaaaaar!

Slide 52 - Slide