H1 Spelling - trema, apostrof, accent en cedille

Spelling 
Trema, apostrof en accent 
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Spelling 
Trema, apostrof en accent 

Slide 1 - Slide

Sleep het voorbeeld naar het juiste leesteken. 
Kopiëren
's avonds
Logé
Curaçao
Trema
Apostrof
Accent
Cedille

Slide 2 - Drag question

Theorie
Trema: 
Je gebruikt een trema om te voorkomen dat twee klinkers in één woord samen worden uitgesproken: kopiëren, beëindigen, Azië, ideeën. Er is dus geen trema nodig in: gekopieerd, video en buiig. 

In sommige leenwoorden: fröbelen, conciërge. In Duitse leenwoorden noem je het een umlaut. 

!LET OP: in samenstellingen gebruik je geen trema, maar een koppelteken. 
Verkeerde uitspraak woorden trema

Slide 3 - Slide

Kijk ook de filmpjes!

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Theorie 
Apostrof: 

Als weglatingsteken: 's avonds, Lars' scooter, 's-Hertogenbosch
Om uitspraakprobleem te voorkomen als je een -s schrijft achter woorden op -a, -i, -o, -u en -y. VB. Hanna's fiets, baby's, kiwi's. 
In afleidingen een meervouden van afkortingen: cc'en, dvd'tjes, pc's. 
In verkleinwoorden op -y voorafgegaan door een medeklinker: baby'tje

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Ezelsbruggetje

Slide 8 - Slide

Eerst even oefenen
Ga naar de volgende slide. 
Beantwoord de vragen. 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Link

Accenten
Er zijn drie accenten en ze komen bijna alleen voor op de letter -e. 

1. Accent aigu: oké, logé, decolleté. Het streepje op de -e staat zo dat het klink alsof er nog meer -e's achteraan komen. Gebruiken we ook om klemtoon aan te geven. 

2. Accent grave: barrière, crèche en fin de siècle. Het streepje deze kant op geeft juist aan dat de klank kort is. 

3. Accent circonflexe: crêpe, moment suprême. 
Uitzonderingen: een à twee theelepels (weer een korte klank, dus ook dezelfde richting als bij de -e) 

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Eerst even oefenen
Ga naar de volgende slide. 
Beantwoord de vragen. 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

1. Heb je wel eens op ski... gestaan.
A
skis
B
ski's

Slide 15 - Quiz

2. De agenten hebben nieuwe kepie... gekregen.
A
kepies
B
kepie's

Slide 16 - Quiz

3. De dierentuin heeft een paar nieuwe zebra... gekregen.
A
zebras
B
zebra's

Slide 17 - Quiz

4. Het aantal 65+... is toegenomen.
A
65+ers
B
65+'ers

Slide 18 - Quiz

Trema of geen trema?
A
gekopïeerd
B
gekopieerd

Slide 19 - Quiz


Trema
Wanneer gebruik je een trema?
A
Als binnen een woord klinkers botsen
B
Gewoon omdat het leuk staat.
C
als het een samenstelling is
D
als je denkt dat het moet, er is geen regel voor

Slide 20 - Quiz

Hoofdstuk 4
Trema
Wanneer gebruik je een trema?
A
Als binnen een woord klinkers botsen
B
Gewoon omdat het leuk staat.
C
Vacuum
D
Vacuüm

Slide 21 - Quiz

Trema of niet?

A
financien
B
financiën

Slide 22 - Quiz

Wat is een sterk werkwoord?
A
schilderen
B
roepen

Slide 23 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

'Ik kan het werkwoordelijk gezegde benoemen'.
A
ik
B
kan
C
benoemen
D
kan benoemen

Slide 24 - Quiz

Andere spelling

Wat is het meervoud van 'conciërge'
A
conciërgen
B
conciërgum
C
conciërge's
D
conciërges

Slide 25 - Quiz

Spelling : Meervoud van melodie en bacterie
welke 2 zijn goed gespeld ?
A
Melodiën
B
Melodieën
C
Bacteriën
D
Bacterieën

Slide 26 - Quiz

5. Waar liggen mijn pyjama... .
A
Pyjamas
B
Pyjama's

Slide 27 - Quiz

Ga nu naar paragraaf  3.6 (blz. 175)
EN:
Maak opdracht 2 met een klasgenoot
(blz. 175)

Slide 28 - Slide