Spelling H1 persoonsvorm

Persoonsvorm tegenwoordige tijd (tt) en verleden tijd (vt)
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Persoonsvorm tegenwoordige tijd (tt) en verleden tijd (vt)

Slide 1 - Slide

Nakijken
- opdracht 1 t/m 3 op blz. 33 en 34 -

Slide 2 - Slide

Hoe vind je de zinsdelen?
Persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp, gezegde etc. 
Wie of wat + PV?
Alle werkwoorden in een zin.
Wat of wie + gez + ond?
Tijdsproef of vraagproef
gezegde
onderwerp
persoonsvorm
zinsdelen
lijdend voorwerp

Slide 3 - Drag question

Bram wil aan zijn vriendin een kettinkje geven. 
Bram
wil
een kettinkje
Geven + wil
Onderwerp
Persoonsvorm
Lijdend voorwerp
Gezegde

Slide 4 - Drag question

Heb
jij
de afwas
gedaan?
persoonsvorm
 gezegde
onderwerp
lijdend voorwerp

Slide 5 - Drag question

De persoonsvorm spellen in de

tegenwoordige tijd


Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat,

zijn er maar drie mogelijkheden

Slide 6 - Slide

1. STAM

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter: hele werkwoord -en



ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 7 - Slide

2. STAM + T

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de ik-vorm + t


jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 8 - Slide

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsen

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 9 - Slide

PERSOONSVORM

in de

VERLEDEN TIJD

Slide 10 - Slide

sterke en zwakke werkwoorden



Wat is het verschil?

Slide 11 - Slide

Klankveranderende  

werkwoorden

Noemen we ook wel STERKE werkwoorden. Hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen.

Slide 12 - Slide

REGELS verleden tijd

bij klankveranderende werkwoorden


In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt


In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt

Slide 13 - Slide

VOORBEELD



kopen : ik koop - ik kocht

lopen : ik loop - ik liep

geven : wij geven - wij gaven

kruipen : zij kruipen - zij kropen

Slide 14 - Slide

Klankvaste werkwoorden


Noemen we ook wel ZWAKKE werkwoorden. De klank blijft in de verleden tijd hetzelfde.

Slide 15 - Slide

REGELS verleden tijd bij zwkke werkwoorden


In het enkelvoud: stam + te / stam + de


In het meervoud: stam + ten / stam + den

Slide 16 - Slide

REGELS verleden tijd

bij klankvaste werkwoorden


- Vaak hoor je of je stam + te(n) of stam + de(n)

moet gebruiken.

- Gebruik een ezelsbruggetje als je

het niet (zeker) weet.

Slide 17 - Slide

Is
GEVEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz

Is
SNOEPEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quiz

Wat is van toepassing?
Marieke had verse peterselie voor in de groentesoep geplukt.
_____
A
tt
B
vt (zwak ww)
C
vt (sterk ww)

Slide 20 - Quiz

Deze sloot ___ afgelopen winter niet door alle troep.
VT
A
bevriest
B
bevriesde
C
bevriesden
D
bevroor

Slide 21 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
De renovatie van school (gebeuren) eind volgend jaar - TT

Slide 22 - Open question

Aan de slag
Wat? afmaken opdracht 1 t/m 6 op blz. 33 t/m 35
Klaar? maken opdracht 7 t/m 10 op blz. 35 en 36

timer
10:00

Slide 23 - Slide

Wat snap je nog niet zo goed?

Slide 24 - Open question

Tot volgende week!
De opdrachten die je niet af had, zijn huiswerk.

Slide 25 - Slide