H5: Jij of U en de tandarts

H5: Jij of U
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsISK

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H5: Jij of U

Slide 1 - Slide

H5: Het lichaam
1. Check-in, herhalen en huiswerk bespreken
2. herhalen
3. Spreken: Waarom
4. grammatica jij of u
5. Spreken
6. oefening meervoud
7. luisteren
Huiswerk: woordenlijst + oefening en leestekst
volgende les: meervoud + werkwoorden vervoegen 

Slide 2 - Slide

Woordenschat
de afspraak –  een tijd waarop je naar de dokter gaat
de wachtkamer –  ruimte waar je wacht op de dokter
de patiënt –  de persoon die ziek is
het recept –  papier van de dokter voor medicijnen
de medicijnen –  pillen of drankjes die helpen als je ziek bent
de pil –  een klein rond medicijn om in te slikken
de zalf –  crème voor op je huid, bij pijn of wond
de thermometer –  apparaat om je temperatuur te meten
de apotheek –  winkel waar je medicijnen haalt
het spreekuur –  tijd waarop de dokter patiënten ziet
de assistente –  persoon die de dokter helpt, bij de balie of telefoon

Slide 3 - Slide

Woordenschat
niesen – plotseling lucht uit je neus blazen
hoesten – harde lucht uit je keel of longen blazen
verkouden zijn – je neus zit dicht, je hoest en niest
keelpijn – pijn in je keel
hoofdpijn – pijn in je hoofd
buikpijn – pijn in je buik of maag
koorts – je lichaam is te warm, meestal boven 38 graden
misselijk zijn – je hebt het gevoel dat je moet overgeven
griep – een virus waarbij je koorts, spierpijn en moe bent
moe zijn – weinig energie hebben, je wil rusten
pijn hebben – iets in je lichaam doet zeer

Slide 4 - Slide

de medicijnen- de zalf – de wachtkamer – de patiënt – de afspraak – de medicijnen – de pil  – de thermometer – de apotheek – het spreekuur – de assistente-het recept
  1. Jan voelt zich ziek. Hij belt de dokter en maakt ... voor morgen.
  2. In de praktijk zit Jan te wachten in ....
  3. Jan is ziek. Hij is ....
  4. De dokter schrijft een papier voor de apotheek: dat is ....
  5. In de apotheek krijg je ....
  6. Anna moet elke dag één ... slikken.
  7. Voor de wond op haar arm smeert ze ....

Slide 5 - Slide

Hoe vaak en hoe neem je deze medicijnen?

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Link

Slide 8 - Slide

gesprek tandarts
Assistent: Goedemorgen, welkom bij de tandarts. Heeft u een afspraak?
Patiënt: ....................................
Assistent: Wat is uw naam, alstublieft?
Patiënt: Ik ................................
Assistent: Dank u. U kunt in de wachtkamer plaatsnemen.

Slide 9 - Slide

gesprek tandarts
Tandarts: Goedemorgen, mevrouw De Vries. Komt u binnen. Wat is het probleem?
Patiënt: ...........................................
Tandarts: Ik zal even kijken. Doet dit pijn?
Patiënt: .....................................
Tandarts: U heeft een gaatje. Ik maak de kies schoon en vul hem.
Patiënt: .......................................
Tandarts: Zo, het is klaar. 
Patiënt: Ja, veel beter!
Tandarts: Mooi. Maak bij de balie een nieuwe afspraak voor controle.
Patiënt: ......................................

Slide 10 - Slide

maak zinnen met de woorden
erg
griep
keel
een recept
klachten

Slide 11 - Slide

Spreken
Wie is je huisarts?
Wie bel jij vaak?
Waarom eet jij taart?
Hoeveel tenen heeft een mens? 
Waar doe jij boodschappen?
Wanneer doe jij boodschappen?
Waarom ga jij naar de tandarts?

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

Slide 14 - Link

Wat heb je geleerd?
- Wat vond je van de les?
- Wat wil je de volgende les leren?

Slide 15 - Slide