Les 2 HWW/ZWW/KWW - klas 2mmh1


Welkom
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson


Welkom

Slide 1 - Slide

Moeilijk om verschil tussen NG/WG te zien
10=moeilijk, 1=makkelijk
110

Slide 2 - Poll

De plant is groen.
A
WG
B
NG

Slide 3 - Quiz

De sneeuw blijft nog steeds liggen.
A
WG
B
NG

Slide 4 - Quiz

Hij ligt al een week ziek in bed.
A
WG
B
NG

Slide 5 - Quiz

Hij is al een week ziek.
A
WG
B
NG

Slide 6 - Quiz

Soorten werkwoorden
zelfstandig werkwoord (zww)
koppelwerkwoord (kww)
hulpwerkwoord (hww)

Slide 7 - Slide

Zelfstandig werkwoord (zww)
Als een werkwoordelijk gezegde (wg) uit één werkwoord bestaat, is dat het zelfstandig werkwoord. Het werkwoord heeft een duidelijke betekenis.
Zww is het belangrijkste werkwoord van de zin in een wg!
In een wg is er altijd maar één zww in de zin!

Zijn vader zingt onder de douche.
zingt= zelfstandig werkwoord

Slide 8 - Slide

Koppelwerkwoord (kww)
Een koppelwerkwoord staat altijd in een naamwoordelijk gezegde. Het koppelt het onderwerp aan een naamwoordelijk deel. 
Kww is het belangrijkste werkwoord van de zin in een ng!
In een ng is er altijd maar één kww!

Hij wordt vast zanger.
wordt= koppelwerkwoord

Slide 9 - Slide

Hulpwerkwoord (hww)
Een hulpwerkwoord is het 'hulpje' van het belangrijkste werkwoord. 
Je kunt heel veel hulpwerkwoorden hebben, maar altijd maar één zww of kww!
Ingmar kan ook mooi zingen.
kan= hulpwerkwoord
zingen= zelfstandig werkwoord


Femke wil later dokter worden.
wil= hulpwerkwoord
worden= koppelwerkwoord

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Hoeveel koppelwerkwoorden (kww) kunnen in een naamwoordelijk gezegde (ng) staan?
A
1 kww
B
2 kww
C
3 kww
D
4 kww

Slide 12 - Quiz

Kan er een kww in een wg staan?
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz

Ik word zo rood als een boei.
A
WG
B
NG

Slide 14 - Quiz

Hij heeft mijn telefoon afgepakt.
A
WG
B
NG

Slide 15 - Quiz

Er kunnen wel tien hulpwerkwoorden in een zin staan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

Heb jij wel eens een krokodil zien huilen?
A
WG
B
NG

Slide 17 - Quiz

De roos blijft de mooiste bloem.
A
WG
B
NG

Slide 18 - Quiz

Zij is in het hotel gebleven.
A
WG
B
NG

Slide 19 - Quiz

Zij is later dokter geworden.
A
WG
B
NG

Slide 20 - Quiz

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 21 - Open question

Aan de slag
Maak het werkblad. Dit is huiswerk voor morgen.
We kijken het tijdens de les na!

Veel succes!

Slide 22 - Slide