Thema 5, basisstof 5

1 / 22
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Thema 5
Evolutie
Basisstof 5: De evolutietheorie, blz. 25
Basisstof 6: Argumenten voor de evolutietheorie, blz. 35

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Je kunt
  • beschrijven wat de evolutietheorie inhoudt
  • omschrijven wat fossielen hebben bijgedragen aan de evolutietheorie
  • omschrijven wat natuurlijke selectie is

Slide 3 - Slide

Ten eerste!
Bij biologie kijken we vanuit een wetenschappelijke manier naar evolutie
 En minder vanuit een religieuze manier
 Dat kan soms vragen opleveren over je eigen mening of over opvattingen en standpunten die je hebt
 Daar mag je uiteraard altijd vragen over stellen

Slide 4 - Slide

De evolutietheorie

  1. Er zijn genetische verschillen aanwezig tussen organismen van één soort. Dit komt door geslachtelijke voortplanting en mutaties.
  2. Natuurlijke selectie (survival of the fittest) zorgt ervoor dat één vorm meer kans heeft om zich voort te planten en de genen door te geven.
  3. Ontstaan van nieuwe soorten door reproductieve isolatie.

Slide 5 - Slide

Wat is een soort?
Wat is een populatie?

  • Soorten zijn verdeeld in populaties. Populaties zijn groepen bij elkaar levende individuen van een soort. Bijv.: populatie konijnen in het Rijswijkse bos

Slide 6 - Slide

soort
  • Individuen behoren tot 1 soort wanneer zij bij onderlinge kruising vruchtbare nakomelingen kunnen voortbrengen.
  • Een soort bestaat uit 1 of meer rassen, die kruisbaar zijn met elkaar: bijv. hondenrassen

Slide 7 - Slide

gevolg
Door veranderingen in omgeving heeft één organisme meer kans om voort te planten
 Er treedt een selectiedruk op 
 Een hoge selectiedruk zorgt ervoor dat één organisme veel meer kans heeft om genen door te geven in vergelijking met andere organismen

Slide 8 - Slide

Selectie
  • Zijn de omstandigheden gunstig, dan is de selectiedruk laag, ook de minder goed aangepaste organismen kunnen blijven leven.
  • Hoe meer variatie, hoe groter de overlevingskans in een veranderende omgeving (er is er altijd wel één aangepast).
  • Door natuurlijke selectie kan de oorspronkelijke vorm uitsterven, de mutant blijft leven: de soort is dan geëvolueerd.

Slide 9 - Slide

Charles Darwin had ook veel tegenstanders
Darwins publicatie was het begin van jarenlange discussies over het ontstaan van soorten. 

Hier zie je een spotprent waarop Darwin als aap werd afgebeeld

Slide 10 - Slide

Hier zie je enkele voorouders van de giraffen. De soortgenoten met een langere nek hadden voedsel, een grotere overlevingskans en daardoor krijgen zij 
meer nakomelingen. 
Het gunstige genotype (lange nek)
werd doorgegeven. 

Een verklaring hoe de giraffen aan hun lange nek zouden zijn gekomen.
Evolutietheorie
Darwin

Slide 11 - Slide

Isolatie
  • Als verschillende vormen van een soort van elkaar gescheiden raken noem je dat isolatie. Dit kan bijvoorbeeld komen door een rivier, een zee, ijs, bergen of een woestijn. 
  • De vormen zullen dat steeds meer van elkaar verschillen omdat ze zich gedurende lange tijd aanpassen aan de omgeving.

  • Zo ontstaan er twee verschillende soorten. Deze kunnen geen vruchtbare nakomelingen voortbrengen.                

Slide 12 - Slide

Ontstaan nieuwe soorten

Slide 13 - Slide

Ontstaan van nieuwe soorten

Als milieuomstandigheden veranderen, moet een soort zich aanpassen

eis: De groepen moeten geisoleerd raken

Slide 14 - Slide

Fossielen
  • Fossielen zijn versteende overblijfselen van organismen of afdrukken van organismen in gesteente.
  • Door de fossielen die gevonden zijn, blijkt dat in miljoenen jaren (evolutie) soorten zijn ontstaan, veranderd en/of verdwenen zijn.

  • De fossielen zijn een argument voor de evolutietheorie, ze laten zien dat de evolutietheorie waar kan zijn.
Levende fossiel
'Levende fossielen'  zijn dieren die al heel vroeger leefden en nu nog steeds (Bijv. de Naulitus, een zeedier).

Slide 15 - Slide

Argumenten voor de evolutietheorie
Darwin zegt dat elk organisme uitdezelfde voorouder is ontstaan. 
Het genotype is alleen aangepast door de jaren heen (zo ook dus het fenotype).


Bij verschillende dieren kunnen we bij de ontwikkeling vanaf de bevruchting in de groei veel dezelfde vormen zien. Dit wordt als argument aangevoerd voor de evolutietheorie. 

Slide 16 - Slide

Variatie in genotype

Slide 17 - Slide

Isolatie
A
groepen organismen van dezelfde soort leven samen
B
groepen organismen van verschillende soorten leven samen
C
groepen organismen van dezelfde soort trekken naar elkaar toe
D
groepen organismen van dezelfde soort raken van elkaar gescheiden

Slide 18 - Quiz

Fossielen
Wat is NIET waar?
A
Versteende overblijfselen van organismen
B
Afdrukken van organismen in gesteenten
C
Er bestaan levende fossielen
D
Fossielen zijn versteende afdrukken van organismen die zijn overgebleven

Slide 19 - Quiz

Fossielen spelen een rol als argument voor de evolutietheorie
Wat is NIET waar?
A
hierdoor kan men zien dat soorten zijn verdwenen
B
hierdoor kan men zien dat soorten zijn ontstaan
C
hierdoor kan men zien dat soorten zijn veranderd
D
hierdoor kan men zien hoe soorten er in de toekomst uit gaan zien

Slide 20 - Quiz

Natuurlijke selectie
A
individuen met een betere aanpassing aan het milieu hebben een grotere overlevingskans en een grotere kans op nakomelingen
B
Twee soorten worden raken eerst geisoleerd van elkaar en komen daarna weer samen.
C
Natuurlijke selectie vindt plaats in dierentuinen

Slide 21 - Quiz

Aan de slag!
Thema 5
Basisstof 5 en 6
Opdrachten: 15 t/m 21

Slide 22 - Slide