V4 10.10. Wiederholen

1 / 36
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programm, Montag 10.10.
SO besprechen
Wiederholen Grammatik  ontleden

Ziel:
Ihr seid gut vorbereitet auf die Klausur.

Slide 2 - Slide

Toetsweek      Vr 14.10. 13.30
Grammtik:    Ontleden  -> der- en ein-groep
                                                -> bijvoegelijke naamwoorden bij
                                                       der- en ein-groep
                                                 -> Haben + Sein in verleden tijd

Lesen   -> Cito Texten Mavo + Havo         Eigen woordenboek!

Slide 3 - Slide

SO
besprechen

Slide 4 - Slide

Grammatik üben

Slide 5 - Slide

Ontleden

Slide 6 - Slide

Stappenplan
1. Voorzetsel?      
2. Ontleden -> Welk zinsdeel is het? 
3. Geslacht van het zelfstandig naamwoord of persoonlijk      
     voornaamwoord?  Meervoud?
4. Correcte vorm kiezen

Slide 7 - Slide

Naamvallen (Fälle) -> zinsonderdeel
Der Lehrer gibt dem Schüler die Note der Woche.

onderwerp                                    ->  1. naamval    (Nominativ)
meewerkend onderwerp       -> 3. naamval    (Dativ)
leidend voorwerp                      ->  4. naamval   (Akkusativ)

bezitrelatie                                   -> 2. naamval    (Genitiv)

Slide 8 - Slide

Fälle gebrauchen
Die Schülerin fragt _______ Lehrer.

Satzglieder bestimmen (ontleden)        
1.  gezegde                                -> fragt
2. onderwerp                           -> die Schülerin
3. leidend voorwerp             -> ___Lehrer ->Akkusativ -> den, einen
4. meewerkend voorwerp      ->  is er niet


Slide 9 - Slide

Het gezegde   (das Prädikat)
Der Lehrer    gibt    dem Schüler die Note.

-> alle werkwoordvormen in de zin

hier: gibt

Slide 10 - Slide

Het onderwerp   (das Subjekt)
Der Lehrer     gibt dem Schüler die Note.

-> Wie/Wat + gezegde   ->  Wer/Was gibt?

hier: Der Lehrer

Slide 11 - Slide

Het leidend voorwerp   (das direkte Objekt)
Der Lehrer gibt dem Schüler      die Note.

-> Wie/Wat + gezegde + onderwerp
 ->  Wer/Was wird gegeben(Passiv)
hier: die Note

Slide 12 - Slide

Het meewerkend voorwerp   (das indirekte Objekt)
Der Lehrer gibt      dem Schüler     die Note.

-> Aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp
 ->  Wem wird gegeben(Passiv)
hier: dem Schüler

Slide 13 - Slide

Bezitsrelatie   (2de naamval)
Der Lehrer gibt dem Schüler die Note der Woche.
-> Van de / van het  
 ->  Wessen?
hier: der Woche

Slide 14 - Slide

Die Mutter schickt dem Leher eine Mail.
schickt
dem Leher
die Mutter
eine Mail
het gezegde
het onderwerp
het leidend voorwerp
het meewerkend onderwerp

Slide 15 - Drag question


Hat der große Polizist den Dieb verhaftet?
2/7
uitleg/antwoord
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bezitsrelatie

Slide 16 - Quiz


Meiner Oma hast du die Geschichte nicht erzählt!
3/7
uitleg/antwoord
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bezitsrelatie

Slide 17 - Quiz


In der Schule haben die Schülerinnen eine Tasche gestohlen.
4/7
uitleg/antwoord
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bezitsrelatie

Slide 18 - Quiz


Der freundliche Herr dankt dem Mädchen.
5/7
uitleg/antwoord
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bezitsrelatie

Slide 19 - Quiz


Das ist der Fehler mancher Eltern.
1/7
uitleg/antwoord
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bezitsrelatie

Slide 20 - Quiz


Die Vase habe ich nicht kaputt gemacht!
6/7
uitleg/antwoord
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bezitsrelatie

Slide 21 - Quiz

Ontleed de volgende zinnen.
gezegde
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Das Kind
bestellt
einen Hamburger.
Geld.
Die Mutter
gibt 
dem Kind
Die Mutter
bezahlt
den Hamburger.
dem Kind
Wer
isst
den Hamburger?
Den Hamburger
isst
das Kind.

Slide 22 - Drag question

Peter hat mir _______ Geschichte erzählt.
(deze)
1. Voorzetsel?
2. Ontleden -> Welk zinsdeel is het?    Vragen!
3. Geslacht van het zelfstandig naamwoord of persoonlijk
     voornaamwoord? Meervoud?
4. Correcte vorm kiezen

Slide 23 - Slide

Ich habe d.... Großmutter im Krankenhaus besucht.

Slide 24 - Open question

Vater gibt d..... Kinder... nur wenig Taschengeld.

Slide 25 - Open question

Ich drucke dir d.... Daumen (mv) fürs Examen.

Slide 26 - Open question

Ich habe d.... Chef (m) endlich mal d... Wahrheit (v) gesagt.

Slide 27 - Open question

Wir haben d.... Firma (v) ein... günstig..... Angebot (o) gemacht.

Slide 28 - Open question

Du sollst sofort d..... alt....Direktorin anrufen.

Slide 29 - Open question

Wir machen Ihnen ein.... neu.... Vorschlag (m).

Slide 30 - Open question

Sie haben d..... schnell......Radfahrer (m) kein.... richtig......Vorfahrt (v) gelassen.

Slide 31 - Open question

Grammatik üben

Slide 32 - Slide

Lesen
Bücherkiste

Slide 33 - Slide

Hausaufgaben für Montag 10.10.
Keine



                    

Slide 34 - Slide

Melina hat (haar) .......... Friseur (m) zu viel bezahlt.
A
ihre
B
ihrem
C
seinem
D
seiner

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Video