H4 Woordenschat Tegenstellingen (herhaling)

Deze les
Herhaling van woordenschat hoofdstuk 4
Een tegensteling zoeken.
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Deze les
Herhaling van woordenschat hoofdstuk 4
Een tegensteling zoeken.

Slide 1 - Slide

Een tegenstelling
Woorden die elkaars tegenovergestelde zijn, noem je een tegenstelling.
Signaalwoorden als:
 echter, toch, maar, daarentegen en hoewel
helpen om een tegenstelling te vinden in de zin.

Slide 2 - Slide

Schrijf minimaal 4 signaalwoorden van een tegenstelling op.

Slide 3 - Mind map

Oefenen
Je krijgt hierna 10 verschillende zinnen.
Noteer van iedere zin het signaalwoord van de tegenstelling.

Slide 4 - Slide

Wat is het signaalwoord in de zin:
Hoewel hij op tijd was vertrokken, was hij toch te laat.

Slide 5 - Open question

Wat is het signaalwoord in de zin:
De docent begreep hem wel, maar hij kreeg toch straf.

Slide 6 - Open question

Wat is het signaalwoord in de zin:
Ik wilde vanavond graag patat eten, mijn moeder had echter pannenkoeken gebakken.

Slide 7 - Open question

Wat is het signaalwoord in de zin:
Ook al doet hij stom, ik vind hem toch aardig.

Slide 8 - Open question

Je kunt je niet meer opgeven, daarentegen kan je nog wel op de reservelijst komen.

Slide 9 - Open question

Om naar het volgende level te gaan heb ik 10 punten nodig, ik heb er echter 9.

Slide 10 - Open question

OP school gaat de tijd heel langzaam, maar in de vakantie juist heel snel.

Slide 11 - Open question

Hoewel hij de kleinste is, is hij de snelste.

Slide 12 - Open question

Zij lijken uiterlijk veel op elkaar, hun karakter is echter heel verschillend.

Slide 13 - Open question

Ik kan je best helpen, toch moet je het dan wel eerst vragen.

Slide 14 - Open question

Tot slot
Je krijgt nog een aantal uitdrukkingen met een tegenstelling. Schrijf het juiste woord erachter.

Slide 15 - Slide

Door dik en …….

Slide 16 - Open question

Met vallen en ……..

Slide 17 - Open question

Van top tot...….

Slide 18 - Open question

Vroeg of ……. komt de aap uit de mouw.

Slide 19 - Open question

Zij leven samen als kat en …….

Slide 20 - Open question

Je bent klaar. Wat moet je na het maken van deze les nog oefenen?

Slide 21 - Open question