Unit 3 Lesson 2

English
T1
1 / 46
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

English
T1

Slide 1 - Slide

Planning
1. Lessonaims check + recap
2. Extra uitleg/zelfstandig werken
3. Present Continuous
4. Practise Grammar

Slide 2 - Slide

Practical Stuff
Teams:
- Camera aan bij begin van de les

LessonUp:
- Niet meedoen met LessonUp = afwezig

Huiswerk:
- In magister
- Online (coming soon)

Slide 3 - Slide

Unit 3.1

Slide 4 - Slide

Unit 3.1
Ik weet hoe ik een Present Continuous kan maken.
A
0-25%
B
25-50%
C
50-75%
D
75-100%

Slide 5 - Quiz

Unit 3.1
Ik weet wanneer ik a of an moet gebruiken
A
0-25%
B
25-50%
C
50-75%
D
75-100%

Slide 6 - Quiz

a of an?
..... house
A
a
B
an

Slide 7 - Quiz

a of an?
.... apple
A
a
B
an

Slide 8 - Quiz

a of an?
.... uniform
A
a
B
an

Slide 9 - Quiz

A
AN
table
house
egg
chicken
island
phone
orange

Slide 10 - Drag question

Unit 3.1
Ik ken de vormen van 'to be'
A
0-25%
B
25-50%
C
50-75%
D
75-100%

Slide 11 - Quiz

To be
I
You
She/He/It
We
You
They
are
are
are
is
am
are

Slide 12 - Drag question

Jenny _____ happy.
A
am
B
are
C
is

Slide 13 - Quiz

They _____ at school.
A
am
B
are
C
is

Slide 14 - Quiz

Vragende zinnen met "to be"

In vragende zinnen komen 
AM / ARE / IS vooraan te staan.


I am sick.
--> Am I sick?

He is happy.
--> Is he happy?

We are late for school.
--> Are we late for school?

Slide 15 - Slide

_____ I sad about the news?
A
Am
B
Are
C
Is

Slide 16 - Quiz

Make a question: You are hungry.
A
You are hungry?
B
Are you hungry?
C
Hungry you are?
D
Hungry are you?

Slide 17 - Quiz

Make a question:
He is unhappy.

Slide 18 - Open question

Ontkennende zinnen met "to be"

In ontkennende zinnen komt NOT achter AM / ARE / IS te staan.


I am sick.
--> I am not sick.

He is happy.
--> He is not happy.

We are late for school.
--> We are not late for school.

Slide 19 - Slide

Maak een ontkenning: You are hungry.
A
Not you are hungry.
B
Are you not hungry.
C
You are not hungry.
D
Hungry you are not.

Slide 20 - Quiz

Maak een ontkenning
He is happy.

Slide 21 - Open question

Practice To be
Online oefenen (To be)
- Unit 3.1, opdr. 8 (p. 94/95)

Grammatica duidelijk?
Mk: 3.3, opdr. 21, 22, 26 & 27
Lr: Unit 3 lesson 3
timer
15:00

Slide 22 - Slide

Present Continuous

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Mind map

Present Continuous
- tegenwoordige tijd
- op dit moment
- iets wat nu aan de gang is
- 'ik ben aan het....'

Slide 25 - Slide

Present Continuous
- am/is/are + ww + ing

I am walking
She is walking
They are walking

Slide 26 - Slide

Present Continuous
- am/is/are + ww + ing

I am singing
She is singing
They are singing

Slide 27 - Slide

You ..... ............ (wait) for the bus.

Slide 28 - Open question

My parents ..... ............ (watch) TV.

Slide 29 - Open question

Present Continuous
Ontkennend
- am/is/are + not + ww + ing

I am not walking
She is not walking
They are not walking

Slide 30 - Slide

You ..... .... ............ (not - wait) for the bus.

Slide 31 - Open question

Present Continuous
Vragend
- am/is/are + ww + ing

Amsinging?
Is she singing?
Are they singing?

Slide 32 - Slide

.... my parents ............ (watch) TV?

Slide 33 - Open question

Practice Grammar

Grammatica duidelijk?
Mk: 3.2, opdr. 21, 22, 26 & 27
Lr: Unit 3 lesson 3 
timer
15:00

Slide 34 - Slide

Recap 'To be'

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Recap 'A or An'

Slide 37 - Slide

Lidwoord a/an
a gebruik je voor woorden die IN UITSPRAAK beginnen met een medeklinker (b, c, d, f, g, et.c):

a pet               a teacher           a bycicle
a car                  a door               a room
 

Slide 38 - Slide

Lidwoord a/an
an gebruik je voor woorden die IN UITSPRAAK beginnen met een klinker (a, e, i, o , u):

an ear            an investigation         an officer
an apple            an Englishman          an answer
 

Slide 39 - Slide

Let op!
Wat geldt is DE UITSPRAAK!

Soms schrijf je een -h maar hoor je hem niet -> dan gebruik je an.

Soms schrijf je een -u, maar hoor je een -j of - h -> dan gebruik je a.

Voorbeelden hiervan op de volgende slide.
 

Slide 40 - Slide

Voorbeelden
an hour  (je hoort our)
an honor (je hoort onour)
a university (je hoort juniversity)
a uniform (je hoort juniform)
a European (je hoort jeuropean)

Slide 41 - Slide

Unit 3.1

Slide 42 - Slide

Unit 3.1
Ik weet hoe ik een Present Continuous kan maken.
A
0-25%
B
25-50%
C
50-75%
D
75-100%

Slide 43 - Quiz

Unit 3.1
Ik weet wanneer ik a of an moet gebruiken
A
0-25%
B
25-50%
C
50-75%
D
75-100%

Slide 44 - Quiz

Unit 3.1
Ik ken de vormen van 'to be'
A
0-25%
B
25-50%
C
50-75%
D
75-100%

Slide 45 - Quiz

Homework
Huiswerk: 
Mk: 3.2, opdr. 21, 22, 26 & 27
Lr: Unit 3 lesson 3

Slide 46 - Slide