6 ECONOMIE H6

ECONOMIE 6.1
Schrift rekenmachine boek pen Chromebook(dicht)
op tafel
1 / 44
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 44 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

ECONOMIE 6.1
Schrift rekenmachine boek pen Chromebook(dicht)
op tafel

Slide 1 - Slide

Vandaag
Instructie 6.1
Maken opgaves 6.1

LET OP volgende week Toets H5

Slide 2 - Slide

Leerdoelen 6.1
  • Je kunt de vier productiefactoren noemen en er voorbeelden bij geven.
  • Je kunt uitleggen wat het verband is tussen de toegevoegde waarde van de productie en de beloning van de productiefactoren.
  • Je kunt uitleggen hoe elk bedrijf in de bedrijfskolom waarde toevoegt.
  • Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen arbeidsintensief en kapitaalintensief produceren.
  • Je kunt uitleggen wat afschrijving is en hoe je die berekent.







Slide 3 - Slide

Je kunt de vier productiefactoren noemen en er voorbeelden bij geven.
Wat heb je nodig om pizza te maken? 
  • Natuur 
  • Arbeid 
  • Kapitaal 
  • Ondernemerschap

Slide 4 - Slide

Je kunt uitleggen hoe elk bedrijf in de bedrijfskolom waarde toevoegt.
€0,30
+ €0,40
+ €0,65

Slide 5 - Slide

Je kunt uitleggen wat het verband is tussen de toegevoegde waarde van de productie en de beloning van de productiefactoren.
Totale toegevoegde waarde 



    =   6950 euro 

Beloning voor het leveren van een productie factor: 

- Huur pand           1000 euro
- loon arbeid          4000 euro
- ingrediënten       750 euro 
- kapitaal                 1200 euro 

Slide 6 - Slide

Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen arbeidsintensief en kapitaalintensief produceren.

Slide 7 - Slide

Afschrijving
- Minder waard worden van een product

Berekening = 

Slide 8 - Slide

Leren H5
- Leren voor de toets de groene (rekenen opgaven)  
- Gele pagina (begrippen)
- Rekentrainer

Maak eventueel oefenopgaven (plus/herhaling) die passen bij de leerdoelen die je nog niet gehaald hebt.


Oefentoets maken. 

Slide 9 - Slide

Huiswerk 6.1
- Je kunt de vier productiefactoren noemen en er voorbeelden bij geven.
- Je kunt uitleggen wat het verband is tussen de toegevoegde waarde van de - productie en de beloning van de productiefactoren.
- Je kunt uitleggen hoe elk bedrijf in de bedrijfskolom waarde toevoegt.
- Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen arbeidsintensief en - kapitaalintensief produceren.
- Je kunt uitleggen wat afschrijving is en hoe je die berekent.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

ECONOMIE 6.2
Schrift rekenmachine boek pen Chromebook(dicht)
op tafel

Slide 12 - Slide

Leerdoelen 6.2
  • Je weet wat de brutowinstopslag is en hoe je daarmee de verkoopprijs kunt berekenen.
  • Je kunt de consumentenprijs berekenen.
  • Je kunt het btw-bedrag in de consumentenprijs berekenen.
  • Je kent het verschil tussen afzet en omzet en kunt de omzet berekenen.
  • Je kent het verschil tussen brutowinst en nettowinst en kunt deze beide berekenen.




Slide 13 - Slide

Je weet wat de brutowinstopslag is en hoe je daarmee de verkoopprijs kunt berekenen.
inkoopprijs is €30 euro 
bruto winstopslag is 80% 
Wat is de verkoopprijs? 

Slide 14 - Slide

Je kunt de consumentenprijs berekenen.
Consumentenprijs = 121%
Verkoopprijs = 100%
BTW=21% of 9%

Consumentenprijs = 39,99 
Wat is de verkoopprijs?


Slide 15 - Slide

Je kunt de consumentenprijs berekenen.
Consumentenprijs = 121% 
Verkoopprijs = 100% 
BTW=21%

verkoopprijs is 
Wat is de Consumentenprijs?

Slide 16 - Slide

Je kent het verschil tussen afzet en omzet en kunt de omzet berekenen.
Omzet = Het geld dat er binnen komt. 
Afzet = De hoeveelheid producten die eruit gaan.

50 producten verkopen voor €4,95
Wat is de omzet? 

Slide 17 - Slide

Je kent het verschil tussen brutowinst en nettowinst en kunt deze beide berekenen.
30 broodjes afzet 
Verkoopprijs per product €4,00 
Inkoopwaarde per product €1,00
Bedrijfskosten zijn € 45,00

Wat is de Brutowinst en wat is de Nettowinst

Slide 18 - Slide

Huiswerk 6.2
  • Je weet wat de brutowinstopslag is en hoe je daarmee de verkoopprijs kunt berekenen.
  • Je kunt de consumentenprijs berekenen.
  • Je kunt het btw-bedrag in de consumentenprijs berekenen.
  • Je kent het verschil tussen afzet en omzet en kunt de omzet berekenen.
  • Je kent het verschil tussen brutowinst en nettowinst en kunt deze beide berekenen.

Slide 19 - Slide

ECONOMIE 6.3
Schrift rekenmachine boek pen Chromebook(dicht)
op tafel

Slide 20 - Slide

Leerdoelen 6.3
  • Je kunt het verschil tussen een concrete en abstracte markt uitleggen.
  • Je kunt uitleggen hoe de wet van vraag en aanbod werkt.
  • Je kunt met een vraag- en een aanbodlijn de evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid bepalen.
  • Je kunt een vraaglijn en een aanbodlijn in een grafiek tekenen.
  • Je kunt met een marktaandeel de afzet (of omzet) berekenen.




Slide 21 - Slide

Je kunt het verschil tussen een concrete en abstracte markt uitleggen.

Slide 22 - Slide

Je kunt uitleggen hoe de wet van vraag en aanbod werkt.

Slide 23 - Slide

Vraaglijn als de prijs daalt willen meer mensen pepernoten hebben. of minder als de prijs stijgt

Slide 24 - Slide

Aanbodlijn: Als er weinig vraag is produceren bedrijven minder. 

Slide 25 - Slide

Je kunt met een vraag- en een aanbodlijn de evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid bepalen.

Slide 26 - Slide

Je kunt met een marktaandeel de afzet (of omzet) berekenen.
Marktaandeel Hoeveel bezit een bedrijf van de markt
- Afzet
- Omzet

Slide 27 - Slide

Huiswerk 6.3
  • Je kunt uitleggen wat arbeidsmarkt en werkgelegenheid is.
  • Je kunt uitleggen wanneer je bij de beroepsbevolking hoort.
  • Je kunt uitleggen waar de wet gelijke behandeling voor bedoeld is.
  • Je kunt uitleggen wat arbeidsparticipatie is.

Slide 28 - Slide

ECONOMIE 6.4
Schrift rekenmachine boek pen Chromebook(dicht)
op tafel

Slide 29 - Slide

Examen jaren
Afspraken: 
Luisteren
Spullen mee (rekenmachine schrift pen en Chromebook)

Slide 30 - Slide

Vandaag
Instructie
maken 6.4 

Slide 31 - Slide

Leerdoelen 6.4
  • Je weet wat de Rijksbegroting is.
  • Je kunt rekenen met miljoenen en miljarden.
  • Je kunt uitleggen wat de miljoenennota is.
  • Je weet wat een begrotingstekort is.
  • Je weet wat een begrotingsoverschot is.





Slide 32 - Slide

Je weet wat de Rijksbegroting is.

Slide 33 - Slide

Je weet wat een begrotingstekort is.

Slide 34 - Slide

Opgave 5 
Bekijk de tabel, Bart (18) werkt 25 uur per week in de horeca. Hij verdient daar 15% meer dan het minimumloon. Een voltijdbaan in de horeca is 38 uur per week. 

Bereken  hoeveel Bart per maand verdient?
Leeftijd
per maand
per week 
per dag
18 jaar
826,80
190,80
38,16

Slide 35 - Slide

Opgave 12
In een land zijn 550.000 werklozen. dat is 8% van de beroepsbevolking. 

Bereken de omvang van de werkgelegenheid. 

Slide 36 - Slide

Wat is de consumenten prijs? 
Inkoopprijs                                           € 80
Brutowinstmarge (80%)                              +
Verkoopprijs
BTW (9%)                                                            +
Consumentenprijs

Slide 37 - Slide

Wat is de consumenten prijs? 
Inkoopprijs                                           € 80
Brutowinstmarge (80%)                              +
Verkoopprijs
BTW (9%)                                                            +
Consumentenprijs

Slide 38 - Slide

Leerdoelen 6.4
  • Je weet wat de Rijksbegroting is.
  • Je kunt rekenen met miljoenen en miljarden.
  • Je kunt uitleggen wat de miljoenennota is.
  • Je weet wat een begrotingstekort is.
  • Je weet wat een begrotingsoverschot is.
  • Geen leerdoel beschikbaar.

Slide 39 - Slide

ECONOMIE 
Schrift rekenmachine boek pen Chromebook(dicht)
op tafel

Slide 40 - Slide

Vandaag 
- Kort herhalen verzekeringen 
- Toets bespreken 
- Leren voor de Toets

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide