herhaling werkwoordspelling

Nederlands
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1-6

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands

Slide 1 - Slide

 Werkwoordspelling

Slide 2 - Slide

1. Als hij klaar is, verzamel..  hij alle spullen weer. 

2. Ik hoop dat er iets spannends gebeur... 

3. De dame die daar loopt, vin.. ik geweldig. 

4. Sperziebonen lust ik het liefst omwikkel.. met spek.

5. Ik vind het mooi om te lezen dat hij hier aandacht aan besteed..   in zijn boek.

6. Hierbij is het de bedoeling dat je jezelf ontwikkel… 

Slide 3 - Slide

PVTT

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Bij twijfel: vul het werkwoord 'lopen' in.
Hoor je een 't'? Schrijf dan ook een 't'!

Hij vind/vindt snoepjes lekker.
Hij loopt snoepjes lekker. >> dus: vindt
Word/Wordt je vanmiddag opgehaald?
Loop je vanmiddag opgehaald? >> dus: Word

Slide 5 - Slide

PVVT
enkelvoud
meervoud
sterk ww
zo simpel mogelijk
zo simpel mogelijk
zwak ww
ik-vorm + te/de
ik-vorm + ten/den

Slide 6 - Slide

Stroomschema pvvt
Stroomschema pvvt

Slide 7 - Slide

Stam eindigt op:

t-k-f-s-ch-p

dan te(n)



lachen

stam = lach

ik lachte

wij lachten








't(ex)Kofschip:

Verleden tijd van zwakke werkwoorden

Voltooid deelwoord


werken
stam = werk
ik werkte
wij werkten

reizen
stam = reiz (!)
ik reisde
wij reisden

Slide 8 - Slide

Voltooid deelwoord
=> Voltooid deelwoord herken je aan:
         

Slide 9 - Slide

onvoltooid deelwoord

  • Je schrijft een onvoltooid deelwoord altijd hetzelfde:
  • hele werkwoord  + d:
  • fluitend
  • lopend
  • wachtend

Slide 10 - Slide

Uitleg: bijvoeglijke naamwoorden > voltooid deelwoord

Slide 11 - Slide

1. Natuurlijk, je verander..  voortdurend als persoon en je leert ook steeds beter de kneepjes van het vak.

2. Ik ben wel een persoon die bemiddel..  bij ruzies en problemen.
 
3. Waar ik echt bang voor ben, is dat er iets met Robby gebeur….
 
4. Geef mij maar de  malse biefstuk,  versier.. met verse kruiden. 

5. Dit gegeven verbaas.. mij niet maar het verwonder.. mij wel.

Slide 12 - Slide

Deze tijden moet je kennen:

pvtt - persoonsvorm tegenwoordige tijd
pvvt - persoonsvorm verleden tijd
vd - voltooid deelwoord
od - onvoltooid deelwoord
bn - bijvoeglijk naamwoord

Slide 13 - Slide

Schrijf op wat deze afkortingen betekenen en geef steeds een voorbeeld met het werkwoord 'bakken':

pvtt - 
pvvt - 
vd - 
od - 
bn - (2 voorbeelden geven!)

Slide 14 - Slide

Schrijf op wat deze afkortingen betekenen en geef steeds een voorbeeld met het werkwoord 'bakken':

pvtt - persoonsvorm tegenwoordige tijd - ik bak / hij bakt
pvvt - persoonsvorm verleden tijd - jij bakte / jullie bakten
vd - voltooid deelwoord - wij hebben gebakken
od - onvoltooid deelwoord - wij lagen bakkend in de zon
bn - bijvoeglijk naamwoord - de gebakken taart, de bakkende vrouw

Slide 15 - Slide

Noteer van elke zin de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.

1. In de grote achtertuin ________ (gonzen)de grote hommel langs de bloeiende lavendel.
2. Mijn familie __________ (brunchen) met Pasen en Pinksteren altijd heel uitgebreid.
3. De bezorger van de supermarkt _________ (laden) altijd zelf zijn bestellingen in.
4. Ik ________ (reizen) graag met de trein in plaats van met de auto.
5. _________ (braden) jij tijdens het barbecueën je eigen hapje?
6. Mijn beste vriend __________ (beloven) altijd veel te veel.

Slide 16 - Slide

Noteer van elke zin de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.

1. In de grote achtertuin gonst de grote hommel langs de bloeiende lavendel.
2. Mijn familie bruncht met Pasen en Pinksteren altijd heel uitgebreid.
3. De bezorger van de supermarkt laadt altijd zelf zijn bestellingen in.
4. Ik reis graag met de trein in plaats van met de auto.
5. Braad jij tijdens het barbecueën je eigen hapje?
6. Mijn beste vriend belooft altijd veel te veel.

Slide 17 - Slide

Noteer van elke zin de persoonsvormen in de verleden tijd.

1. Tijdens het etentje _____ (kiezen) ik voor een vegetarisch hoofdgerecht en mijn vriend _______ (bestellen) spareribs en daar _______ (proeven) ik stiekem ook wat van.
2. Toen we naar de stad ________ (willen) fietsen, _________ (gieten) het van de regen.
3. De bloemist ________ (beantwoorden) de vraag van de klant en _______ (vertellen) dat de pioenrozen nog minstens vier dagen _______ (bloeien).
4. Ik ______ (gaan) naar het feestje op hoge hakken, maar ik _______ (dans) natuurlijk op sneakers.

Slide 18 - Slide

Noteer van elke zin de persoonsvormen in de verleden tijd.

1. Tijdens het etentje koos ik voor een vegetarisch hoofdgerecht en mijn vriend bestelde spareribs en daar proefde ik stiekem ook wat van.
2. Toen we naar de stad wilden fietsen, goot het van de regen.
3. De bloemist beantwoordde de vraag van de klant en vertelde dat de pioenrozen nog minstens vier dagen bloeiden.
4. Ik ging naar het feestje op hoge hakken, maar ik danste natuurlijk op sneakers.

Slide 19 - Slide

Schrijf van deze werkwoorden het voltooid deelwoord en het onvoltooid deelwoord op:

lopen
schreeuwen
ontmoeten
maken
verdienen
denken

Slide 20 - Slide

Schrijf van deze werkwoorden het voltooid deelwoord en het onvoltooid deelwoord op:

lopen - gelopen - lopend
schreeuwen - geschreeuwd - schreeuwend
ontmoeten - ontmoet - ontmoetend
maken - gemaakt - makend
verdienen - verdiend - verdienend
denken - gedacht - denkend

Slide 21 - Slide

Staat in deze zin een voltooid deelwoord of een onvoltooid deelwoord?

1. Marieke antwoordde blozend ‘ja’, toen Sil haar mee uit vroeg. 
2. Ik heb voor iedereen milkshakes gehaald. 
3. Nadat ik hoorde dat gym uitviel, ging ik huppelend naar huis. 
4. Berry had zich opgedoft voor het jaarlijkse schoolfeest. 
5. Heb jij die nieuwe single van Harry Styles al gehoord?   
6. Nadia heeft in haar vrije tijd een app ontwikkeld.   

Slide 22 - Slide

Staat in deze zin een voltooid deelwoord of een onvoltooid deelwoord?

1. Marieke antwoordde blozend = od ‘ja’, toen Sil haar mee uit vroeg. 
2. Ik heb voor iedereen milkshakes gehaald = vd
3. Nadat ik hoorde dat gym uitviel, ging ik huppelend = od naar huis. 
4. Berry had zich opgedoft = vd voor het jaarlijkse schoolfeest. 
5. Heb jij die nieuwe single van Harry Styles al gehoord = vd?   
6. Nadia heeft in haar vrije tijd een app ontwikkeld = vd.   

Slide 23 - Slide

Even oefenen

Slide 24 - Slide

Werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 25 - Quiz

Werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 26 - Quiz

Werkwoordspelling
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.

Slide 27 - Quiz

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 28 - Quiz

werkwoordspelling
A
Zij begeleiden de vrouw gisteren naar huis.
B
Zij begeleidden de vrouw gisteren naar huis.

Slide 29 - Quiz

werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Slide 30 - Quiz

werkwoordspelling
A
De oude man bestuurt de auto
B
De oude man bestuurd de auto

Slide 31 - Quiz

werkwoordspelling
A
Mijn moeder downloadt haar serie.
B
Mijn moeder downloadet haar serie.

Slide 32 - Quiz

De laatste letter van de stam zit wel in 't kofschip-x, dus +te(n)
De laatste letter van de stam zit niet in 't kofschip-x, dus +de(n)
werken 
vergissen
verbazen 
knippen
branden 
beloven

Slide 33 - Drag question

werkwoordspelling
A
George en Bas brandde het hele pand af.
B
George en Bas brandden het hele pand af.

Slide 34 - Quiz

Doelen deze les
Snap je alle regels? Is het weer duidelijk?

Uitleg duidelijk? Wat kan ik beter doen om jullie te helpen?


Afsluiting

Zijn er nog vragen?



Slide 35 - Slide