Herhalingsles over taal - blok 4 en 5

Herhalingsles over taal - blok 4 en 5
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhalingsles over taal - blok 4 en 5

Slide 1 - Slide

Wat gaan wij/jullie vandaag doen? 
  • Wij gaan eerst de afspraken en regels even doornemen. 
  • Jullie krijgen een herhalingsles van 'over taal' van blok 4 en 5. 
  • Jullie gaan de samenvatting leren. 
  • Jullie gaan de oefentoets maken en nakijken. 

Slide 2 - Slide

Afspraken en regels 
Je bent op tijd in de les!
Telefoon thuis of in de kluis!
Opgeladen Chromebook
1e keer waarschuwing --> 2e keer strafwerk --> 3e keer nablijven
Geen kauwgom of snoep --> nu kan het nog in de prullenbak
Je mag een slokje water drinken, maar vraag eerst even om toestemming --> flesje water zit in je tas.
Als er iemand aan het woord is, zijn jullie stil!
Wij letten op ons volume 

Slide 3 - Slide

Over taal - blok 4 
  • Stappenplan moeilijke woorden 
  • samenstelling 
  •  figuurlijk taalgebruik en uitdrukkingen 

Slide 4 - Slide

Stappenplan moeilijke woorden
Als je een woord tegenkomt dat je niet begrijpt, kan je het volgende schema gebruiken: 

Slide 5 - Slide

Honden plassen zo vaak mogelijk om hun territorium aan te geven: hiermee laat de hond andere honden zijn aanwezigheid zien en ruiken.
Territorium =


A
vaste reeks handelingen
B
ziekten
C
leefgebied van een dier
D
aandachtig bekijken

Slide 6 - Quiz

Welk woord past in de zin?
Ik kocht een auto bij de garage en kreeg drie maanden.........
Als de auto binnen die tijd stuk ging, zou hij gratis worden gemaakt.

A
argument
B
garantie
C
stelling
D
dosis

Slide 7 - Quiz

Welk woord past in de zin?
Adam moest tegen de pijn de volgende.............paracetamol innemen; 1000 milligram per keer.
A
argument
B
garantie
C
stelling
D
dosis

Slide 8 - Quiz

Samenstelling 
Weet je de betekenis van een woord nog niet nadat je een stukje terug of verder hebt gelezen om de betekenis te achterhalen, kijk dan of je stukjes van het woord kent. Soms is het woord een samenstelling en kun je de betekenis uit de twee woorden afleiden. 
Als twee (of meer) woorden samen één nieuw woord vormen, heet dat een samenstelling. Van laptop en tas kun je een nieuw woord maken--> laptoptas. 

Slide 9 - Slide

Welke twee samenstellingen kun je maken van de volgende woorden?
thee-bak-kopje -fiets
A
theebak en fietskopje
B
bakthee en fietskopje
C
bakfiets en theekopje
D
bakkopje en theefiets

Slide 10 - Quiz

letterlijk en figuurlijk taalgebruik 
Letterlijk taalgebruik --> Wat er staat, is wat je bedoelt. 
Toen Jan wat gegeten had, legde hij zijn hand op zijn buik. 
Figuurlijk taalgebruik --> Er staat iets anders dan wat je bedoelt. 
De twee zussen zijn twee handen op één buik. -->  De twee zussen zijn het altijd met elkaar eens, ze kunnen heel goed met elkaar opschieten en zullen elkaar altijd steunen.

Slide 11 - Slide

De auto van mijn moeder rijdt heel snel.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik

Slide 12 - Quiz

De toekomst lacht ons tegemoet.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik

Slide 13 - Quiz

Uitdrukkingen 
Uitdrukkingen lijken erg op gezegden, maar het verschil is dat in een uitdrukking wel een werkwoord voor kan komen. Hierdoor is een uitdrukking wel een hele zin. Een uitdrukking heeft net zoals een gezegde een figuurlijke betekenis. 
Bijvoorbeeld:
Met de Noorderzon vertrekken -> Onaangekondigd vertrekken en niks meer van je laten horen.


Slide 14 - Slide

Wat betekent: op je centen zitten
A
geld niet snel uitgeven
B
je geld onder een stoel verstoppen
C
heel veel geld hebben
D
weinig geld hebben

Slide 15 - Quiz

Wat betekent: grof geld verdienen/ geld als water verdienen?
A
heel veel geld verdienen
B
weinig geld verdienen
C
geld snel uitgeven
D
geld illegaal verdienen

Slide 16 - Quiz

Over taal - blok 5 
  • Beeldtaal en pictogram 
  • schooltaalwoorden  

Slide 17 - Slide

Beeldtaal en pictogram 
Afbeeldingen gaan vaak samen met tekst. Maar met alleen een afbeelding kun je heel veel ‘zeggen’. Een taal zonder woorden noem je beeldtaal.

Een plaatje dat een aanwijzing, verbod of inlichting geeft, noem je een pictogram. Pictogrammen zie je in het verkeer, in gebouwen en op de computer.

Slide 18 - Slide

Wat is een pictogram?
A
een soort verhaal
B
eenvoudig plaatje
C
genre in een verzonnen toekomst
D
beschrijving persoon

Slide 19 - Quiz

Waar kom je dit pictogram tegen?
A
in het verkeer
B
in een gebouw
C
op de computer

Slide 20 - Quiz

Schooltaalwoorden:
Op school gebruik je schooltaalwoorden. Dit zijn woorden die je thuis niet vaak gebruikt.
Voorbeelden: 
beweren = zeggen dat iets zo is
bijzaak (de) = iets wat minder belangrijk is
definitief = voor altijd
exact = precies
hoofdzaak (de) = belangrijkste
hygiëne (de) = ervoor zorgen dat jij zelf en je omgeving schoon zijn
inhouden = betekenen
nagenoeg = zo goed als
variëren = afwisselen
voorwaarde (de) = eis
zorgvuldig = netjes

Slide 21 - Slide

Wat is de betekenis van het volgende schooltaalwoord?
variëren
A
zo goed als
B
netjes
C
precies
D
afwisselen

Slide 22 - Quiz

Wat is de betekenis van het volgende schooltaalwoord?
nagenoeg
A
zo goed als
B
netjes
C
precies
D
afwisselen

Slide 23 - Quiz

Aan de slag! 
  • Je gaat de samenvatting leren. 
  • Je gaat de oefentoets maken en daarna nakijken. 

Slide 24 - Slide