vraagwoorden

vraagwoorden
1 / 18
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

vraagwoorden

Slide 1 - Slide

3 manieren

1: welk(e): Quel(le)(s) richt zich naar zelfst.nw m/v/mv

2: wat: qu'est-ce qui (ond) óf qu'est-ce que (lijd vw) óf (à)quoi

3:andere vraagwoorden, combien, quand, qui etc


Slide 2 - Slide

manier 1: "quel(le)(s)"

zelfstandig naamwoord:
welk of welke (quel) krijgt een extra e of es als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk (mv) of mannelijk mv is

 

Slide 3 - Slide

........... maison est la plus belle?
quel(le)(s)

Slide 4 - Open question

tu prends ........ jus?
quel(le)(s)

Slide 5 - Open question

tu aimes ........ livres?

Slide 6 - Open question

...... pommes prends-tu?

Slide 7 - Open question

manier 2: quoi, qu'est-ce qui/que : wat

qu'est-ce qui s'est passé? wat is er gebeurd? wat = ond-qui

qu'est-ce que tu prends? wat neem jij? wat = lijd vw - que

à quoi tu penses? waar denk je aan? = aan wat

quoi? = wat (op zich zelf staand)

Slide 8 - Slide

kies qui/que
qu'est-ce .... tes parents achètent?

Slide 9 - Open question

kies qui/que
qu'est-ce .... fait mal?

Slide 10 - Open question

kies qui/que
qu'est-ce .... tu veux?

Slide 11 - Open question

kies qui/que
qu'est-ce .... fait ce bruit(geluid)?

Slide 12 - Open question


Slide 13 - Open question

manier 3: overige vraagwoorden


Combien  hoeveel


Comment  hoe


  waar


Pourquoi  waarom


Quand  wanneer


Qui  wie


Slide 14 - Slide

........ tu es en retard?
A
B
comment
C
pourquoi
D
qui

Slide 15 - Quiz

........... voulez-vous payer pour cette robe?
A
pourquoi
B
C
quand
D
combien

Slide 16 - Quiz

......... on prend le train ce soir?
A
comment
B
quand
C
D
combien

Slide 17 - Quiz

....... est il tombé?
A
comment
B
combien
C
quand
D

Slide 18 - Quiz