Lessenserie Kijken en Luisteren- begrippen en oefeningen

Kijken en Luisteren
Leerdoelen:
Je kunt het spreekdoel van een filmpje herkennen.
Je kunt beoordelen voor welk publiek een filmpje is.
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Kijken en Luisteren
Leerdoelen:
Je kunt het spreekdoel van een filmpje herkennen.
Je kunt beoordelen voor welk publiek een filmpje is.

Slide 1 - Slide

Tekstdoelen en voorbeelden
1. Informeren (nieuwsbericht krant)
2. Uitleg geven (schoolboek/ instructie)
3. Activeren (advertentie of oproep)
4. Overtuigen (mening of stelling ergens over, met argumenten)
5. Amuseren (spannend verhaal)
* Stelling= uitspraak of mening van iemand. * Argument= reden waarmee je je mening onderbouwt
Spreekdoelen en voorbeelden
1. Informeren (nieuwsbericht op Jeugdjournaal)
2. Uitleg geven (filmpje over natuur of hoe je iets maakt)
3. Activeren (reclame op radio of presentatie over leerlingenraad met oproep)
4. Overtuigen (van iemands mening) 5. Amuseren (luisterboek)

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Welk spreekdoel past bij dit fragment? Kies de belangrijkste
A
Informeren
B
Uitleg geven
C
Overhalen
D
Overtuigen

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Video

Welk spreekdoel past bij deze filmpjes?
A
Informeren
B
Uitleg geven
C
Overhalen
D
Amuseren

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Video

Welk spreekdoel is hier het meest belangrijk?
A
informeren
B
uitleg geven
C
amuseren
D
overtuigen

Slide 8 - Quiz

Taalgebruik
* Formeel= hoe het hoort/ zakelijk/ met "u" (bijv. nieuwslezer NOS Journaal)
* Informeel= vrije tijd/ niet zakelijk, met "je/ jij" (bijv. hoe leerlingen tegen elkaar praten)
* Het taalgebruik en stemgebruik moet afgestemd zijn op het publiek. Je past de taal aan. Bijvoorbeeld bij het Jeugdjournaal hoor je "je en jij" en de stem is enthousiast.

Slide 9 - Slide

Verbaal en non-verbaal
* Verbaal= wat er gezegd wordt, de woorden
* Non-verbaal= wat er niet gezegd wordt, maar wel te zien/ te horen is. -Lichaamstaal: houding, gebaren, gezichtsuitdrukking, oogcontact
-Stemgebruik: intonatie (hoe klinkt iemand), tempo van praten
-Bij een goede presentatie past alles bij elkaar. Dus de manier waarop iemand iets zegt, past bij wat er gezegd wordt. 

Slide 10 - Slide

televisieprogramma's
Je krijgt nu 5 vragen over reclame of tv-programma's. 
Kies bij elk programma welk spreekdoel erbij hoort. 

Tussen haakjes staat om wat voor soort programma het gaat, dus als je het programma niet kent, kun je toch de vraag beantwoorden! 

Slide 11 - Slide

Ik hou van Holland (quiz/spel)
A
amuseren
B
informeren
C
overhalen
D
uitleggen

Slide 12 - Quiz

reclame voor een vakantiepark
A
amuseren
B
overtuigen
C
overhalen
D
uitleggen

Slide 13 - Quiz

Op 1. (praatprogramma)
A
amuseren
B
informeren
C
overhalen
D
overtuigen

Slide 14 - Quiz

Jeugdjournaal
A
amuseren
B
informeren
C
overhalen
D
uitleggen

Slide 15 - Quiz

Grenzeloos Koken (kookprogramma)
A
amuseren
B
informeren
C
overhalen
D
uitleggen

Slide 16 - Quiz

Belangrijke tip:
Maak aantekeningen, schrijf steekwoorden op en korte, belangrijke dingen.

Slide 17 - Slide

Fragment 1
kijk en luister naar het volgende fragment.
Beantwoord daarna de vragen. 
Je mag aantekeningen maken, dus zorg dat je een kladblaadje klaar hebt liggen. 


Slide 18 - Slide

Slide 19 - Link

Wat is het spreekdoel?
A
informeren
B
uitleg geven
C
overhalen
D
overtuigen

Slide 20 - Quiz

Wie is het publiek?
A
kleuters
B
jongeren
C
volwassenen
D
biologen

Slide 21 - Quiz

Is het taalgebruik van Freek formeel of informeel? Leg je antwoord uit.

Slide 22 - Open question

Zijn tempo is
A
snel
B
langzaam
C
normaal

Slide 23 - Quiz

Zijn toonhoogte is...
A
hoog
B
laag
C
normaal

Slide 24 - Quiz

Het volume van de stem is...
A
normaal
B
zacht
C
hard

Slide 25 - Quiz

Zijn intonatie is ...
A
vrolijk
B
serieus

Slide 26 - Quiz

Passen het taal- en stemgebruik bij het publiek? Leg je antwoord uit.

Slide 27 - Open question

Noteer in één woord wat het onderwerp is van het fragment.

Slide 28 - Open question

Welke kleur heeft de vrouwtjesmuisspin?

Slide 29 - Open question

Hoe komt de muisspin aan zijn naam?

Slide 30 - Open question

Fragment 2
kijk en luister naar het volgende fragment.
Je mag dit fragment 1 keer luisteren, maar je mag aantekeningen maken. Zorg dat je een kladblaadje klaar hebt liggen. 
Beantwoord daarna de volgende vragen. 

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Link

Schrijf in maximaal 5 zinnen een samenvatting van dit filmpje.

Slide 33 - Open question