Vorbereitung toets Kapitel 7 Neue Kontakte

Vorbereitung toets Kapitel 7 Neue Kontakte
Toets Kapitel 7 

Woensdag 5 Juni 
1 / 34
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vorbereitung toets Kapitel 7 Neue Kontakte
Toets Kapitel 7 

Woensdag 5 Juni 

Slide 1 - Slide

Grammatik bezittelijke voornaamwoorden
In de Nederlandse taal kennen jullie de bezittelijke voornaamwoorden
Ook in de Duitse taal zijn er die

ik = dat is mijn fiets (mijn = bezittelijk) 
ich = das ist mein Fahrrad (mein = bezittelijk) 

Slide 2 - Slide

Wörter
Alleen de woorden van Kapitel 7 = Seite 62-63

Een blooket om te oefenen
https://dashboard.blooket.com/edit?id=665044263e5b2ac8771d580b

Veel woorden staan hierin maar niet allemaal

Slide 3 - Slide

Leer ook 
De zinnen op Seite 64

Slide 4 - Slide

Grammatik 
- werkwoorden
- vraagwoorden
- lidwoorden der, die, das, die 
ein, eine, ein, eine
- haben und sein oefenen

Slide 5 - Slide

Oefen in ieder geval met deze link
https://wordwall.net/de/resource/52735219/fragewörter

en deze 

https://wordwall.net/de/resource/10056611/gt2b-quiz-verben

Slide 6 - Slide

Tip
Oefen ieder dag een klein half uurtje!

verwerking in jouw brein gaat dan veel sneller

Slide 7 - Slide

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden?
A
jij, u
B
mijn, jouw, jullie
C
onze, uw
D
hij, zij, ik

Slide 8 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord
uw
A
Ihr-
B
ihr-
C
dein-
D
euer

Slide 9 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
zijn
A
sein(e)
B
ihr(e)
C
mein(e)
D
dein(e)

Slide 10 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
mijn
A
sein(e)
B
ihr(e)
C
mein(e)
D
dein(e)

Slide 11 - Quiz

De bezittelijke voornaamwoorden
Het bezittelijk voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord wordt gebruikt om een bezit aan de geven. 


Slide 12 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord

Slide 13 - Slide

Regelmatige werkwoorden
pers. vnw
standaard 
stam sis
ich 
wohne
heiße
du
wohnst
heißt       !!
er/sie/es
wohnt
heißt
wir
wohnen
heißen
ihr
wohnt
heißt
sie/Sie
wohnen
heißen
e-st-t-en-t-en
e-t-t-en-t-en

Slide 14 - Slide

het regelmatige werkwoord stam eindigt -d/-t

Slide 15 - Slide

werkwoorden op -ieren

geen ge
notiert
reserviert

Slide 16 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord:
jouw _______ Schwester
A
ihre
B
ihr
C
dein
D
deine

Slide 17 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: uw
A
Ihr-
B
ihr-
C
dein
D
euer

Slide 18 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
zijn (Bruder)
A
sein
B
ihr
C
mein
D
dein

Slide 19 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: mijn huis
A
sein Haus
B
ihr Haus
C
mein Haus
D
dein Haus

Slide 20 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: ons
A
sein(e)
B
unser(e)
C
mein(e)
D
dein(e)

Slide 21 - Quiz

Bezittelijke voornaamwoorden
(mijn) ......... Zimmer
A
mein
B
meine

Slide 22 - Quiz

Bezittelijke voornaamwoorden
(mijn) ......... Mutter
A
mein
B
meine

Slide 23 - Quiz

Bezittelijke voornaamwoorden
(mijn) ......... Zimmer (o)
A
mein
B
meine

Slide 24 - Quiz

de boerderij
A
der Bauernhof
B
die Bauernhöfe

Slide 25 - Quiz

de douche
A
das Bett
B
die Küche
C
die Dusche
D
die Tür

Slide 26 - Quiz

bevallen
A
finden
B
spielen
C
bevallen
D
gefallen

Slide 27 - Quiz

schwierig
A
makkelijk
B
zwierig
C
gierig
D
moeilijk

Slide 28 - Quiz

staan - gestaan
A
stehn - gestehn
B
stehen - gestanden
C
stehen
D
tragen - getragen

Slide 29 - Quiz

gleich
A
meteen
B
gelijk
C
heel
D
raar

Slide 30 - Quiz

Vertaal onderstaande woorden:
benutzen
brauchen

Slide 31 - Open question

ich 
habe
gespielt
du
hast
gespielt
er/sie es
hat
gespielt
wir
haben
gespielt
ihr
habt
gespielt
sie/Sie
haben
gespielt
Het werkwoord 'spielen' in de voltooide tijd

Slide 32 - Slide

'haben' en 'sein'
Herhaal nu de rijtjes van 'habe' en 'sein'! Deze heb je nodig voor het maken van de voltooide tijd.

Slide 33 - Slide

üben voltooide tijd! 
https://deutsch.lingolia.com/de/grammatik/zeitformen/perfekt/uebungen

Slide 34 - Slide