1C oefentoets grammatica zinsontleding en woordsoorten

1M2 oefentoets grammatica

  • Toets over grammatica en woordsoorten
  • Je hebt 45 minuten de tijd
  • Tijdens de oefentoets is het stil 
  • Je mag je boek erbij houden
1 / 47
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

1M2 oefentoets grammatica

  • Toets over grammatica en woordsoorten
  • Je hebt 45 minuten de tijd
  • Tijdens de oefentoets is het stil 
  • Je mag je boek erbij houden

Slide 1 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + persoonsvorm
B
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
C
Werkwoordelijk gezegde + onderwerp
D
Onderwerp + werkwoordelijk gezegde + wie/wat

Slide 2 - Quiz

2. De persoonsvorm vormt één zinsdeel.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 4 - Open question

Verdeel de zin in zinsdelen.

Slide 5 - Open question

Maak een zin die bestaat uit drie zinsdelen

Slide 6 - Open question

Wat is het verschil tussen zinsdelen en woordsoorten?

Slide 7 - Open question

Verdeel in zinsdelen:
Jantje speelt graag met zijn hondje. Plaats zinsdeelstrepen tussen de zinsdelen.

Slide 8 - Open question

Hoe kun je controleren of de zinsdelen goed staan?

Slide 9 - Open question

Wat is een werkwoord?

Slide 10 - Open question

Noteer de werkwoorden.
Afgelopen zomervakantie werkte ik als krantenbezorger.

Slide 11 - Open question

Maak een goede zin met werkwoorden.

Slide 12 - Open question

Schrijf alle werkwoorden op. Er kunnen meerdere werkwoorden in een zin staan.
'Wil iemand de telefoon even opnemen?'

Slide 13 - Open question

Noteer alle werkwoorden. Er kunnen meerdere werkwoorden in een zin staan.

Mijn zusjes zouden graag een slaapfeestje willen organiseren.

Slide 14 - Open question

Hoe vind je het onderwerp?

Slide 15 - Open question

Wat is het onderwerp?

De grizzlybeer | kijkt | naar mij.
_____

Slide 16 - Open question

Wat is het onderwerp?

De ijshockeyers winnen geregeld prijzen.

Slide 17 - Open question

Wat is het onderwerp?

De docent vindt dit een heel leuk onderwerp.

Slide 18 - Open question

Noteer de persoonsvorm en het onderwerp:
Alleen op zaterdag eten we friet.
persoonsvorm = […]
onderwerp = […]

Slide 19 - Open question

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 20 - Open question

Schrijf hieronder een zin met een zelfstandig naamwoord.

Slide 21 - Open question

Wat kun je vaak vóór een zelfstandig naamwoord zetten?

Slide 22 - Open question

Noteer het zelfstandig naamwoord:
Bij de les blijven!

Slide 23 - Open question

Maak een zin die bestaat uit: een
lidwoord, een bijvoeglijk naamwoord en een zelfstandig naamwoord.

Slide 24 - Open question

Maak een zin waarin ‘kleuren’ een zelfstandig naamwoord is.

Slide 25 - Open question

Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin:

Hij gleed lang de regenpijp naar beneden.

Slide 26 - Open question

Maak een zin met 'voetbal' als zelfstandig naamwoord.

Slide 27 - Open question

Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?

Slide 28 - Open question

Het werkwoordelijk gezegde is een.....
A
Woordsoort
B
Zinsdeel

Slide 29 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

'Ik hoop dat jij het lijdend voorwerp in die zin kunt vinden.'


A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kunt vinden

Slide 30 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

Klas 1C leert het lijdend voorwerp vinden.
A
Klas 1C
B
leert
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 31 - Quiz

Thomas heeft Marieke bloemen gegeven.
Lijdend voorwerp = ?
A
Er is geen lijdend voorwerp
B
Thomas
C
Marieke
D
bloemen

Slide 32 - Quiz

Mag ik jouw rekenmachine lenen?
Lijdend voorwerp =
A
Mag lenen
B
ik
C
jouw rekenmachine
D
geen lijdend voorwerp

Slide 33 - Quiz

Tafel is een....
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 34 - Quiz

Wat voor woordsoort is 'metalen'?
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 35 - Quiz

'Gedachte' is een....
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 36 - Quiz

'Huis' is een....
A
bijvoeglijk naamwoord
B
lidwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 37 - Quiz

Wat voor woordsoort is 'Den Haag'?
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 38 - Quiz

Wat voor woordsoort is 'aardig'?
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 39 - Quiz

Waaruit bestaat het
werkwoordelijk gezegde?

Slide 40 - Open question

Welk woord is GEEN voorzetsel?
A
op
B
onder
C
behalve
D
laatste

Slide 41 - Quiz

Welk woord is een voorzetsel?
A
de
B
naast
C
fietsen
D
fles

Slide 42 - Quiz

Kan een lijdend voorwerp met een voorzetsel beginnen?
A
Ja
B
Nee

Slide 43 - Quiz

Wat is geen woordsoort?
A
Voorzetsel
B
Lijdend voorwerp
C
Werkwoord
D
Lidwoord

Slide 44 - Quiz

Welk woordsoort is 'zilveren'?
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 45 - Quiz


Welk woordsoort is 'zwemmen'?
A
werkwoord
B
voorzetsel
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 46 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Oma wilde naar de dierentuin gaan.

Slide 47 - Open question