This lesson contains 12 slides, with interactive quiz and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
At the end of this lesson
- I have revised chapter 3
Slide 2 - Slide
Wat moeten we weten van chapter 3?
Slide 3 - Open question
Welke grammatica hebben we allemaal?
- Prepositions (of place & time)
- Future (all forms)
- Adverbs & Adjectives
Slide 4 - Slide
Prepositions (of place & time)
- on: dagen, data, openbaar vervoerof wanneer je ''bovenop'' bedoeld
- in: maanden, seizoenen, dagdelen, plekkenin de natuur, landen of wanneer je ''binnenin'' bedoeld
- at: tijden, feestdagen, specifieke locaties,huisnummers en gebouwen
Slide 5 - Slide
Future
1. present simple (ww+s bij he/she/it):
tijdschema
2. will + infinitive:
beloftes & voorspellingen
3. am/are/is + going to + ww:
intenties (er zijn nog geen plannen
gemaakt)
4. am/are/is + ww + ing:
plannen die al zijn gemaakt
5. will + be + ww + ing:
specifieke tijd in de toekomst
Slide 6 - Slide
Adjectives & Adverbs
Wel of geen -ly toevoegen
1. Wordt de hoe vraag beantwoord (hoe wordt er gezonden bijvoorbeeld?) --> Het gaat over een werkwoord --> voeg -ly toe, het is een adverb(of de uitzondering toe)
2. Gaat het over een zintuigelijk werkwoord (voelen, horen, proeven, zien en ruiken) --> niks doen, het is een adjective
3. Gaat het over een persoon, dier of ding? --> niks doen, het is een adjective (de vraag ''wat voor'' wordt beantwoord
LET OP: er zijn uitzonderingen (good, fast, long, low)