Mini toets compañeros 1 unidad 5
1 / 22
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Wat is de regen in het Spaans?
Slide 2 - Open question
Wat is de wedstrijd in het Spaans?
Slide 3 - Open question
Wat is de datum in het Spaans?
Slide 4 - Open question
Wat is de zee in het Spaans?
Slide 5 - Open question
El sillón
los mercados
la jefe
los jugadores
el juego
las neveras
azules
difícil
lentos
fea
cómodo
antiguos
Slide 6 - Drag question
Als ik mijn huis wil beschrijven kies ik voor het werkwoord....
A
hay
B
estar
C
ser
Slide 7 - Quiz
Als ik wil beschrijven waar iets of iemand zich bevindt dan gebruik ik het werkwoord...
A
hay
B
estar
C
ser
Slide 8 - Quiz
Als ik de zin kan vertalen met er is / er zijn dan gebruik ik....
A
hay
B
estar
C
ser
Slide 9 - Quiz
Wat is de slaapkamer in het Spaans?
Slide 10 - Open question
Wat is de woonkamer in het Spaans?
Slide 11 - Open question
Welk woord pas hier niet bij:
encantar, cantar, la imagen, subir
encantar, cantar, la imagen, subir
A
encantar
B
la imagen
C
subir
D
cantar
Slide 12 - Quiz
Vul nog twee woorden aan: el invierno, la primavera.....
Slide 13 - Open question
Vertaal de zin: De wasmachine is achter de douche.
Slide 14 - Open question
Vertaal de zin: Het bed is naast de schoorsteen.
Slide 15 - Open question
Vertaal de zin: De sleutels zijn op de talen.
Slide 16 - Open question
Mi casa __________ muy moderna y grande.
A
es
B
está
C
eres
D
hay
Slide 17 - Quiz
En tu cuarto de baño _________ un espejo.
A
están
B
es
C
está
D
hay
Slide 18 - Quiz
Mis amigos y yo __________ en la playa.
A
somos
B
estamos
C
hay
D
están
Slide 19 - Quiz
_____________ en la escuela hasta las tres y media.
A
hay
B
estoy
C
es
D
son
Slide 20 - Quiz
_____________ veinte mesas en mi clase.
A
son
B
están
C
hay
D
es
Slide 21 - Quiz
Mis padres trabajan en un hospital.
____________ enfermeros.
____________ enfermeros.
A
son
B
hay
C
están
D
es
