Taal: tegenwoordige tijd hebben zijn

• Taal
• Basisschool
• Groep 5

Doel

Ik weet hoe ik de onregelmatige werkwoorden hebben en zijn kan vervoegen in de tegenwoordige tijd. 

ik

jij/je

hij/zij/het

wij/jullie

heb

hebt

heeft

hebben

Werkwoord “hebben”

ik

jij/je

hij/zij/het

wij/jullie

heb

hebt

heeft

hebben

Werkwoord “hebben”

Maak een zin met het werkwoord hebben in de tegenwoordige tijd. 

ik

jij/je

hij/zij/het

wij/jullie

heb

.......

.......

hebben

Werkwoord “hebben”

ik

jij/je

hij/zij/het

wij/jullie

ben

bent

is

zijn

Werkwoord “zijn”

ik

jij/je

hij/zij/het

wij/jullie

ben

bent

is

zijn

Werkwoord “zijn”

Maak een zin met het werkwoord zijn in de tegenwoordige tijd. 

ik

jij/je

hij/zij/het

wij/jullie

.......

bent

.......

zijn

Werkwoord “zijn”

Nu jij

Klaar voor de quiz?

Welke vervoeging van het werkwoord past in de zin?

De jongen ..... een beetje moe.

1. Ben
2. Bent
3. Is
4. Zijn

Younes en Hasancan ...... morgen vrij.

1. Ben
2. Bent
3. Is
4. Zijn

..... jij vandaag een beetje chagrijnig?

1. Ben
2. Bent
3. Is
4. Zijn

Jullie ...... vanaf nu ook les van juf Juul.

1. Heb
2. Hebt
3. Heeft
4. Hebben

De hond ...... zijn bot helemaal opgegeten.

1. Heb
2. Hebt
3. Heeft
4. Hebben

Je ..... toch niet dat papier weggegooid?

1. Heb
2. Hebt
3. Heeft
4. Hebben

Blok 7 week 2 les 9

Maak alle opgaven zelfstandig. 

eerst 9 proberen daar na 9 */**  of 9**/***