Over taal HS 5 + Lezen

Over taal HS 5 + Lezen
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Over taal HS 5 + Lezen

Slide 1 - Slide

Begin van de les
Jassen uit
 Schoolspullen op tafel
 Alle tassen op de grond

Slide 2 - Slide

https://jeugdjournaal.nl/artikel/2513226-nieuwswekker-beer-rent-door-stad-poetin-wint

Slide 3 - Slide

https://www.youtube.com/watch?v=4dT375UNzH8

https://www.youtube.com/watch?v=rBviMX_oWL0


Slide 4 - Slide

- Aan het eind van de les heeft de leerling geoefend met consequente vragen stellen
- Aan het eind van de les heeft de leerling geoefend met luistervaardigheid

Slide 5 - Slide

Lesdoelen
- Je begrijpt de betekenis van verschillende schooltaalwoorden
- Je begrijpt de betekenis van verschillende moeilijke woorden
- Je herkent enkele veelvoorkomende voor-en achtervoegsels
- Je begrijpt dat woorden een gevoel kunnen oproepen

Slide 6 - Slide

Voorvoegsel

Slide 7 - Slide

Een voorvoegsel is een...
A
voorzetsel
B
een deel van het woord met eigen betekenis
C
een deel van het woord zonder eigen betekenis
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Quiz

Wat is het voorvoegsel in 'onmisbaar'?
A
onmis
B
mis
C
on
D
baar

Slide 9 - Quiz

Wat is het voorvoegsel van dit woord:
'onaardig'
A
aardig
B
ig
C
on
D
aar

Slide 10 - Quiz

Wat betekent het voorvoegsel 'her-'
A
klein
B
opnieuw
C
niet
D
slecht

Slide 11 - Quiz

Wat is een woord met een voorvoegsel?
A
hergebruiken
B
smakeloos

Slide 12 - Quiz

Wat betekent het voorvoegsel anti-
A
voor
B
tegen

Slide 13 - Quiz

Wat betekent het voorvoegsel "non"?
A
iemand uit een klooster
B
niet
C
opnieuw
D
tussen

Slide 14 - Quiz

Achtervoegsel

Slide 15 - Slide

Wat is een achtervoegsel?
A
een werkwoord
B
een voornaamwoord
C
een toevoeging, die steeds dezelfde betekenis heeft
D
een lidwoord

Slide 16 - Quiz

Welk woord bevat een achtervoegsel
A
kranten
B
herexamen
C
smaakvol
D
tien

Slide 17 - Quiz

Wat is het achtervoegsel?
Handelaar
A
Handel
B
aar
C
Ha
D
de

Slide 18 - Quiz

Wat is een woord met een achtervoegsel?
A
fietstocht
B
fantasierijk

Slide 19 - Quiz

Kies het juiste achtervoegsel:

gevaar...
A
-ig
B
-lijk
C
-aar
D
-ing

Slide 20 - Quiz

Kies het juiste achtervoegsel:

aanwez...
A
-ing
B
-er
C
-aar
D
-ig

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

- Je begrijpt de betekenis van verschillende schooltaalwoorden
- Je begrijpt de betekenis van verschillende moeilijke woorden
- Je herkent enkele veelvoorkomende voor-en achtervoegsels
- Je begrijpt dat woorden een gevoel kunnen oproepen

Slide 23 - Slide

Maak opdracht: BLZ 244
29, 30, 31

Slide 24 - Slide

Klaar?
Begin met lezen hs 5 op blz 250
en maak opdracht 36, 37 en 38

Slide 25 - Slide

Over taal 
Afmaken
Maak opdracht 31, 34 en 35

Slide 26 - Slide

Lezen
Afmaken
Maak opdracht 38 + 40 

Slide 27 - Slide

Over taal HS 6
- Begrijp je de betekenis van verschillende schooltaalwoorden
- Begrijp je de betekenis van verschillende moeilijke woorden
- Ken je zeven strategieën om de betekenis van moeilijke woorden af te leiden
- Begrijp je de betekenis van verschillende spreekwoorden en uitdrukkingen

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Het Nederlands kent ontelbaar veel woorden. Telkens kun je weer nieuwe woorden vormen door bestaande woorden een beetje te veranderen. Zo’n nieuwe woordvorm kun je op twee verschillende manieren maken:

Een samenstelling maak je door twee of meer hele woorden samen te voegen tot een nieuw woord. Zo kun je van boek en kast de samenstelling boekenkast maken.

Een afleiding maak je door het begin of het eind van een woord te veranderen. Hierdoor verandert de betekenis en soms ook de woordsoort.
voorbeeld
Het zelfstandig naamwoord de wandeling is een afleiding van het werkwoord wandelen.
Het bijvoeglijke naamwoord panoramisch is een afleiding van het zelfstandig naamwoord het panorama.

Slide 30 - Slide

Samenstelling
  • Herken je stukjes van het woord?
  • Kun je de betekenis uit de 2 woorden afleiden?
  • Heeft het woord een voor- en achtervoegsel?

  • Bijvoorbeeld
      inburgering      =>  in + burger (bewoner van een stad)
      onaangeraakt  => on + aanraken 

Slide 31 - Slide

Stap 2
Kijk naar bekende stukjes in het woord. 

  • Soms is een woord een samenstelling en kun je de betekenis uit de twee woorden afleiden. 
  • Soms heeft een woord een voor- of achtervoegsel waarvan je de betekenis kent. 

Slide 32 - Slide

Maak op Blz 290
Opdracht: 21, 22, 23 en 24

Slide 33 - Slide

Lezen hoofdstuk 6

Slide 34 - Slide

HERHALENHERHALENHERHALEN

Slide 35 - Slide

Maak op blz 293
Opdracht: 30, 31, 32, 33

Slide 36 - Slide