Hoofdstuk 15-In de trein

1 / 30
next
Slide 1: Video
NederlandsBeroepsopleiding

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

trein

Slide 2 - Mind map

In de trein
  • vertellen over een reis
  • beschrijven wat je ziet
  • demonstratief pronomen - zelfstandig
  • uitspraak: ng - ing -nk

dialoog hfd 15

Slide 3 - Slide

logeren
de molen
het natuurgebied
veilig
gewend
het grapje
Opdracht 1

Slide 4 - Slide

Opdracht 1.
  1. Amira is een nicht van Tjeerd. 
  2. Amira komt in Nederland wonen.
  3. Amira brengt koffie mee uit Colombia.
  4. Tjeerd moet de koffers van Amira dragen.
  5. Amira vind het Nederlandse landschap ongeveer hetzelfde als het landschap in Colombia.
  6. Amira en Tjeerd eten een broodje in de trein. 
  7. Tjeerd gaat slapen in de trein. 

Slide 5 - Slide

15.3 Beschrijven wat je ziet.
Kijk eens, oom Tjeerd, daar lopen heel kleine pony's in de wei
Moet je eens zien wat een mooie lucht.
Kijk eens, .......
Moet je eens zien ..........

Slide 6 - Slide

Kijk eens..... Moet je eens zien.....

Slide 7 - Slide

Luisterfragment
Vraag vooraf:
Welke melkproducten ken je?

Slide 8 - Slide

2

Slide 9 - Video

01:08
Welke melkproducten hoor je in het liedje?

Slide 10 - Open question

15.4 Demonstratief pronomen            -


  •  de- woorden
Wat vind je van de wijn? Die vind ik niet lekker.
  • personen
Waar is de docent? Die is in het lokaal.
zelfstandig


  • het-woorden
We zien het Naardermeer. Dat is een prachtig natuurgebied.
  • hele zin
Je hebt toch wel koffie meegenomen? Ja dat heb ik gedaan.
die
dat
Opdracht 4

Slide 11 - Slide

15.5 Dit is / zijn, dat is / zijn

Slide 12 - Slide

Kies het juiste antwood.
quizvragen

Slide 13 - Slide

Ik wil jullie voorstellen aan mijn vriend. ..... Samir.
A
dit is
B
dat is
C
dit zijn
D
dat zijn

Slide 14 - Quiz

Ken je dat meisje daar? ..... een vriendin van mijn ouders.
A
dit is
B
dat is
C
dit zijn
D
dat zijn

Slide 15 - Quiz

Ik wil graag dit bed kopen.
..... het beste bed in de winkel.
A
dit is
B
dat is
C
dit zijn
D
dat zijn

Slide 16 - Quiz

..... de kaartjes voor het concert en die andere kaartjes zijn voor de trein.

A
dit is
B
dat is
C
dit zijn
D
dat zijn

Slide 17 - Quiz

Ik kom uit Beek.
..... een dorp dichtbij Nijmegen.

A
dit is
B
dat is
C
dit zijn
D
dat zijn

Slide 18 - Quiz

Kent u Karlijn en Laila?
..... de dames die bij de balie werken.

A
dit is
B
dat is
C
dit zijn
D
dat zijn

Slide 19 - Quiz

..... een fijne winkel.
Ik koop hier al mijn kleren.

A
dit is
B
dat is
C
dit zijn
D
dat zijn

Slide 20 - Quiz

Kijk, ziet u daar dat huis met die blauwe deur?
..... mijn huis.

A
dit is
B
dat is
C
dit zijn
D
dat zijn

Slide 21 - Quiz

Alsjeblieft.
..... een cadeau voor jou.

A
dit is
B
dat is
C
dit zijn
D
dat zijn

Slide 22 - Quiz

Boven zijn nog twee kamers.
..... slaapkamers.

A
dit is
B
dat is
C
dit zijn
D
dat zijn

Slide 23 - Quiz

Opdracht 5
Presenteer iets, iemand of meer personen
Gebruik : Dit is ......
                    Dit zijn .......
Schrijf ook een tweede zin, met meer informatie.

Voorbeeld:
Mijn katten. 
Dit zijn mijn katten. Ze zijn nog klein.

Slide 24 - Slide

Opdracht 6
Bedenk een reactie op de vragen. Begin met dat of die.


Slide 25 - Slide

Opdracht 7

Bedenk een vraag bij de reacte.

Voorbeeld:
Die woont bij Anna in huis. 
Waar woont Ernst?
Klaar? Maak opdracht 8

Slide 26 - Slide

woordslang
Wat is dat?

Slide 27 - Slide

woordslang
Maak met een medecursist een woordenslang.
Het thema: in de trein


Wie is als eerste bij de staart?

Slide 28 - Slide

00:00
Welke informatie krijg je over koeien?

Slide 29 - Open question

uitspraak ng - ing - nk
Luister naar de woorden.
Wat hoor je?
ng - ing, of -nk?

Slide 30 - Slide