Minor A1 Unidad 1 Chantal_woe 9 sept

1. Alle woorden die eindigen op een klinker of op -n of -s:  
   klemtoon op de één na laatste lettergreep 
 
2. Alle woorden die eindigen op een medeklinker,  
    behalve -n, -s: klemtoon op de laatste lettergreep. 
 
3. Tenzij anders aangegeven door een accent.
- vragen en onduidelijkheden over huiswerk: 1 t/m 11 uit werkboek ->  ¿Hay preguntas?
-de klemtoonregels kennen
-de deadlines weten van schrijfopdracht 1
-weten welke uitgangen Spaanse regelmatige werkwoorden op -ar hebben
-kunnen zeggen waarom je Spaans spreekt
-naar de betekenis van woorden kunnen vragen
De doelen van vandaag

1 / 24
next
Slide 1: Slide
SpaansHBOStudiejaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

1. Alle woorden die eindigen op een klinker of op -n of -s:  
   klemtoon op de één na laatste lettergreep 
 
2. Alle woorden die eindigen op een medeklinker,  
    behalve -n, -s: klemtoon op de laatste lettergreep. 
 
3. Tenzij anders aangegeven door een accent.
- vragen en onduidelijkheden over huiswerk: 1 t/m 11 uit werkboek ->  ¿Hay preguntas?
-de klemtoonregels kennen
-de deadlines weten van schrijfopdracht 1
-weten welke uitgangen Spaanse regelmatige werkwoorden op -ar hebben
-kunnen zeggen waarom je Spaans spreekt
-naar de betekenis van woorden kunnen vragen
De doelen van vandaag

Slide 1 - Slide

1. Alle woorden die eindigen op een klinker of op -n of -s:  
   klemtoon op de één na laatste lettergreep 
 
2. Alle woorden die eindigen op een medeklinker,  
    behalve -n, -s: klemtoon op de laatste lettergreep. 
 
3. Tenzij anders aangegeven door een accent.
1. Alle woorden die eindigen op een klinker of op 
-n of -s:  klemtoon op de één na laatste lettergreep 
 
2. Alle woorden die eindigen op een medeklinker,  
    behalve -n, -s: klemtoon op de laatste lettergreep. 
 
3. Tenzij anders aangegeven door een accent.
de klemtoonregel CG1 p.12 wb
 

Slide 2 - Slide

¿Para qué estudias español?
 
TB nr. 6 p.12 Escucha y marca los motivos.  
Pak je tekstboek erbij. Wat staat er?
Luister en kruis aan om welke redenen de cursisten Spaans leren.







TB 6b p.12 samen bespreken
opdracht 6a tb, audio 9

Slide 3 - Slide

¿Para qué estudias español?
 
  • Y tú, ¿para qué estudias español?   
  • Estudio español para ..









  • TB 7a p.12: pronombres personales
verschil Spaans - Nederlands                  
Heeft iemand voorkennis?

TB nr. 8a 

Slide 4 - Slide

Regelmatige werkwoorden op -AR TB p.12
persoonlijke vn.

estudiar

1.  estudio
2. estudias
3. estudia
1.  estudiamos
2. estudiáis
3. estudian
1.  ik
2. jij
3. hij, zij, u
1.  wij
2. jullie
3. zij, u  
1. yo
2. tú
3. él, ella, usted
1. nosotros/as
2. vosotros/as
3. ellos, ellas, ustedes
hablar

1.
2.
3.
1.
2.
3.
.

  • 7b, ¿tú o usted?

Slide 5 - Slide

¿Tú o usted? p.13
TB nr. 7c p.13 Escucha y marca si las personas hablan de de tú o usted. 
usted
usted

Slide 6 - Slide

¿Qué significa? p.14
TB 9a. Leemos 
"el español, una lengua con historia" 

-welke woorden begrijp je al? Onderstreep ze !
-welke woorden ken je niet?

usa el español ;-)








Slide 7 - Slide

¿Qué significa? p.14
¿Qué significa...?                        -     ... significa ...
¿"Taza" significa "kopje"?        -     Sí, "taza" significa "kopje".
¿"Taza" significa "olie"?            -     No, "taza" significa "kopje".
¿"Taza" significa "kopje"?        -     No sé.


el aceite
olie
la naranja
de sinaasappel
el arroz
de rijst
la fruta
het fruit
la jirafa
de giraffe

Slide 8 - Slide

Panamericana, ver p.17
De norte a sur.
Escucha y marca.
Escucha y marca en el mapa los países que se mencionan.
Wie is op reis geweest?

Slide 9 - Slide

Deberes
Tijdens werken in groepjes vul je eerst "reglas y sistemas"samen in en daarna maak je uit tekstboek: 
8b+c, 9c, 10b, 12a+b, 13

Na de les zelfstandig:
12 t/m 28 uit werkboek

Slide 10 - Slide

Nabespreking & afsluiting/Quiz

Slide 11 - Slide

Welke Spaanstalige beroemdheden ken je?
Sleep de naam naar de juiste foto
Penélope Cruz
Lionel Messi
Máxima
Shakira
Daddy Yankee y Fonzi
Rafa Nadal

Slide 12 - Drag question

Hoeveel personen in de wereld spreken Spaans, denk jij?
A
ongeveer 170 miljoen
B
meer dan 500 miljoen
C
meer dan 350 miljoen
D
minder dan 300 miljoen

Slide 13 - Quiz

In welke landen wordt Spaans als 2e taal gesproken?
A
Mexico
B
Verenigde Staten
C
Brazilië
D
Equatoriaal Guinee (Centraal Afrika)

Slide 14 - Quiz

Hoe kun je iemand in het Spaans begroeten?
A
¡hola!
B
¡buenos días!
C
me llamo
D
hasta pronto

Slide 15 - Quiz

Hoe kun je vragen: "Hoe heet u?"
A
¿Cómo te llamas?
B
¿Como te llama usted?
C
¿Como se llamas ?
D
¿Como se llama usted?

Slide 16 - Quiz

Weet jij de persoonsvormen in het Spaans? Koppel de juiste Nederlandse betekenis eraan. 
Doe daarna het zelfde met de rode kaartjes. (Weet je een woord niet? zoek het op!)
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
ik
jij
María y Pepe
zij (mv)
wij
hij
jullie
zij
mi hermano y yo
u (mv)
Isabel y tú
Juan
señor Collantes

Slide 17 - Drag question

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -AR
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
HABLO
BAILO
CANTA
BAILAN
ESCUCHAS
TOCAMOS
ESCUCHÁIS
BAILA
HABLAN
CANTAMOS
ESTUDIÁIS
HABLAS

Slide 18 - Drag question

Sleep de -AR werkwoorden naar de juiste plek.
3.  Yo...................perfectamente el inglés.
1. Tú...............la salsa y el flamenco.
2. Pedro.............música española en su dormitorio.
5. Nosotros..................bien.
4. Carlos y tú .............por el parque.
6. Juan y María .......................en la escuela.
hablo
bailas
escucha
camináis
cantamos
estudian

Slide 19 - Drag question

Vul de juiste vorm in van het werkwoord:

* María y yo _____________ español para viajar a Latinoamérica.
A
estudio
B
estudias
C
estudiáis
D
estudiamos

Slide 20 - Quiz

Vul de juiste vorm in van het werkwoord:

* María _____________ las vacaciones en Málaga.
A
paso
B
pasa
C
pasas
D
pasan

Slide 21 - Quiz

Vul de juiste vorm in van het werkwoord:

* Luisa y tú _____________ de cosas interesantes.
A
habla
B
hablamos
C
habláis
D
hablan

Slide 22 - Quiz

Tú..................(estudiar)

Slide 23 - Open question

Juan y Pedro.................. (hablar)

Slide 24 - Open question