Semana 16 Unidad 6 lección 2

Buenos días
1 / 35
next
Slide 1: Slide
SpaansWOStudiejaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Buenos días

Slide 1 - Slide

¡Bienvenidos a la clase de español
Hoy es el 13(trece) de abril 

Slide 2 - Slide

Necesitas el portátil (laptop) om de les te starten via LessonUp, la libreta (schrift), el libro (het boek)

Slide 3 - Slide

Unidad 6, Ejercicio 1 t/m 3. 

Slide 4 - Slide

HUISWERK=DEBERES
Om de huiswerk te kunnen maken jullie hadden de "Vocabulario"moeten studeren.

Slide 5 - Slide

Ejercicio 1:
veinte (20)
veintiseis (26)
ocho  (8)
diesisiete (17)
quince (15)
cero (0)
veinticuatro (24)
treinta y uno (31)
once (11)
trece (13)
uno (1)
veintinueve (29)
diesiséis (16)
cinco (5)
veintitrés (23)
catorce (14)

Slide 6 - Slide

Ejercicio 2
  1. Él tiene cinco años.
  2. Ellos tienen veintidos años.
  3. *** tienes trece años.
  4. Ella tiene nueve años.
  5. ***Nosotros tenemos diez años.
  6. Ellas tienen veinticinco años.
  7. Usted tiene diesiocho años.
  8. ***Vosotros tenéis veintisiete años.
  9. ***Yo tengo treinta y un años

Slide 7 - Slide

Ejercicio 3
  1. Annchi tiene diez años.
  2. Ellos tienen once años.
  3. Yo tengo ocho años.
  4. tienes siete años.
  5. Botán tiene trece años. 

Slide 8 - Slide

Leerdoel van vandaag:
Je kent de (WW) TENER = HEBBEN.
Je gaat de (WW) CUMPLIR AÑOS = JARIG ZIJN leren vervoegen.
  1. De getallen in het Spaans tot 31.
  2. Je gaat de maanden in het Spaans leren.
  3. Je gaat het meervoud van Spaanse woorden maken.                                                                                                                                                                                                                                       

Slide 9 - Slide

Qué?
Qué hotel?
Qué tipo de hotel?
Cómo?
Cuándo?
Dónde?
Adónde?
Cuánto?
Cuál?
Wat?
Welk hotel?
Wat voor soort hotel?
Hoe?
Wanneer?
Waar?
Waarheen?
Hoeveel?
Welke?

Slide 10 - Slide

Los meses del año





¿Cuándo es tu cumpleaños?
Mi cumpleaños es el 18 de noviembre
HUISWERK: Unidad 6. Ejercicio 5, 6
Leerdoel: maanden van het jaar

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Contar en español
Als je de getallen 1 t/m 10 goed leert in het Spaans en de tientallen dan kun je al tellen in het Spaans.
Let op: bij 20 is er iets aan de hand.
21: vientiuno
en er zit dus een i er tussen.
De getallen schrijf je aan elkaar.
Vanaf dertig is het los van elkaar met het woord y er tussen (dat bekent en).
31: treinta y uno

Slide 13 - Slide

timer
5:00

Slide 14 - Slide

timer
2:00
Wat valt je op aan de getallen in het Spaans bij 20 en 30 bijvoorbeeld?

Slide 15 - Mind map

¡Vamos a contar!

Slide 16 - Slide

los meses y las estaciones
januari
enero
juli
julio
februari
febrero
augutus
agosto
maart
marzo
september
septiembre
april
abril
oktober
octubre
mei
mayo
november
noviembre
juni
junio
december
diciembre
invierno
winter
primavera
voorjaar
verano
zomer
otoño
herfst
Los meses del año:
Las cuatro estaciones:

Slide 17 - Slide

Los meses del año y las 4 estaciones
timer
5:00

Slide 18 - Slide

Masculino / femenino
(mannelijk / vrouwelijk)
Singular / plural

Slide 19 - Slide

Woorden die op een KLINKER eindigen:



chicos
libros
niñas


Woorden die op een MEDEKLINKER eindigen:






"profesor"-profesores
"inglés"- ingleses
"doctor"- doctores
-S
-ES

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Practicar
In de volgende opdrachten zet je woorden in het meervoud
Je herhaalt de lidwoorden:
el     /     los
      la     /      las     

Slide 22 - Slide

SINGULAR Y PLURAL

Slide 23 - Slide

Palabras masculinas
(mannelijk woorden)

Medeklinkers: woorden die eindigen op -r, -e en -z zijn meestal mannelijk. Zoals: el profesor (de docent), el lápiz (het potlood), el aire (de lucht), el tomate  (de tomaat)...

Slide 24 - Slide

Palabras masculinas
(mannelijk woorden)

Woorden die op een -o zijn vaak mannelijk en hebben een mannelijk lidwoord:el gato (de kat), el libro (het boek), el chico (de jongen), el teléfono (de telefoon), el mundo (de wereld), el tiempo (het tijd), el perro (de hond)...

Slide 25 - Slide

Palabras femeninas
(vrouwelijk woorden)

Woorden die op een -a zijn vaak vrouwelijk en hebben een vrouwelijk lidwoord: la casa (het huis), la chica (het meisje), la salida (de uitgang), la empresa (het bedrijf), la escuela (de school), la mesa (de tafel), la princesa (de prinses), la persona (de persoon)...

Slide 26 - Slide

Palabras femeninas
(vrouwelijk woorden)

Er zijn uitzonderingen, dus sommige woorden met -o kunnen vrouwelijk zijn, zoals: la mano (de hand), la moto, la foto...

Slide 27 - Slide

Opdracht: lidwoorden

Slide 28 - Slide

de vriendin

Slide 29 - Mind map

een jongen

Slide 30 - Mind map

het meisje

Slide 31 - Mind map

de vrienden

Slide 32 - Mind map

Ik weet hoe je 20 t/m 30 moet schrijven in het Spaans.
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Ik kan tellen t/m 100 in het Spaans.
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

Ik kan de getallen 1 t/m 100 in het Spaans uitschrijven.
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll