Herhalingsles PSY A periode 1 en 2 2020/2021

PSY A 
Nu Pedagogisch Werk
Opvoeding en ontwikkeling  
Niveau 3 en 4




Les: PSY-A Herhalingsles
Periode: 1+2
Hoofdstuk: 2 + 3 oude boek
Hoofdstuk: 3 + 4 + 2.1 t/m 2.4
Studiejaar: 2020-2021

1 / 39
next
Slide 1: Slide
Pedagogisch werkMBOStudiejaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

PSY A 
Nu Pedagogisch Werk
Opvoeding en ontwikkeling  
Niveau 3 en 4




Les: PSY-A Herhalingsles
Periode: 1+2
Hoofdstuk: 2 + 3 oude boek
Hoofdstuk: 3 + 4 + 2.1 t/m 2.4
Studiejaar: 2020-2021

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Boek en werkboek
NU Pedagogisch Werk Basisboek 
Opvoeding en Ontwikkeling 
H2 (of H3 + 2.1+2.2+2.3) Het lichaam ontwikkelt

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

H2.1 vraag 5
De lichamelijke ontwikkeling is één van de ontwikkelingsgebieden bij kinderen. Noem nog twee gebieden.

Slide 3 - Open question

This item has no instructions

H2.2 vraag 2
Een baby blijft na de geboorte een tijdje in een gerolde houding liggen. Hoe noemen we deze houding?

Slide 4 - Mind map

This item has no instructions

Wijs de zachte plekken op het hoofd van de baby aan en leg
 uit waarom een baby deze plekken op zijn hoofd heeft.

Slide 5 - Slide

H2.2 vraag 4
H2.2 vraag 7
Op welke leeftijd hebben de meeste jongens een groeispurt en op welke leeftijd gebeurt dit bij de meisjes?
A
Meisjes: 11 - 15 jaar Jongens: 12 - 15 jaar
B
Meisjes: 10 - 14 jaar Jongens: +/- 13 jaar - 16 jaar
C
Meisjes: 12 jaar Jongens: 12 jaar
D
Meisjes: 12-15 jaar Jongens: +/- 14 jaar - 16 jaar

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Hoe noemen we de grafiek op deze dia en waarvoor wordt zo'n grafiek gebruikt?

Slide 7 - Slide

H2.2 vraag 8
H2.3 vraag 1
Je lichaam leert vanaf de babytijd simpele tot steeds complexere bewegingen te maken.

Hoe noemen we deze ontwikkeling?
A
Lichamelijke ontwikkeling
B
Seksuele ontwikkeling
C
Motorische Ontwikkeling
D
Sociale ontwikkeling

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Noteer minimaal 3 activiteiten die de fijne motoriek van een kind stimuleren.

Slide 9 - Mind map

H2.3 vraag 2
H2.3 vraag 5

Noem drie reflexen die bij pasgeboren baby's aanwezig zijn en die verdwijnen als de baby wat ouder wordt.

Slide 10 - Open question

grijpreflex, zoekreflex en zuigreflex.
H2.3 vraag 7

Een baby ziet de eerste twee weken van zijn leven nog niet veel en ruikt vooral de geur van de moeder en herkent haar stem.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

H2.3 vraag 10

Rond welke leeftijd zal een baby meestal proberen los te gaan staan?
A
6-7 maand
B
11-12 maand
C
13-14 maand
D
15-18 maand

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

H2.4 vraag 4
Een jong basisschoolkind vindt het vaak moeilijk om stil te zitten. Leg uit hoe dat komt.

Slide 13 - Slide

Bewegingsdrang:
Een jong basisschoolkind kan veel ingewikkelde bewegingen al uitvoeren. Het is dan moeilijk om stil te zitten. Daarom zijn lange perioden waarin ze zich moeten concentreren soms moeilijk. Hun lijf vraagt gewoon om lekker te mogen bewegen. Dat noem je bewegingsdrang.
H2.4 vraag 6
Geef 2 voorbeelden van hoe een puber zijn fijne motoriek nog verder kan ontwikkelen.

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

H2.5 vraag 1

Hoe noem je de fase waarin baby's met hun mond dingen ontdekken?
A
anale fase
B
linguïstieke fase
C
motorische fase
D
orale fase

Slide 15 - Quiz

bevredigend gevoel krijgen door iets in de mond te stoppen
H2.5 vraag 3

In welke leeftijdsfase beginnen kinderen op de wc of onder de douche hun privacy belangrijk te vinden
A
9 jaar
B
7-9 jaar
C
6-9 jaar
D
8 jaar

Slide 16 - Quiz

Hoe komt het dat kinderen dit belangrijk gaan vinden?

Op deze leeftijd maken kinderen onderscheid tussen jongens en meisjes. niet alleen fysiek maar ook gevoelsmatig. Ze merken dat ze anders in elkaar zitten en anders reageren op dingen. dat is interessant, verwarrend en aantrekkelijk.
Boek en werkboek
NU Pedagogisch Werk Basisboek 
Opvoeding en Ontwikkeling 
H3 (of H4 +2.4) Denken en Leren

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

H3 Oriëntatievragen: Vraag 4. Men zegt dat kinderen veel sneller dingen kunnen leren dan oudere mensen. Noem twee dingen die volgens jou moeilijker te leren zijn als je ouder bent.

Slide 18 - Open question

Taal, nieuwe sport
3.1: Vraag 1A. Over welke hersenhelft gaat het?
Je komt de klas binnen en ruikt een vreemde lucht:
A
Linker hersenhelft
B
Rechter hersenhelft

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

3.1: vraag 1C. Over welke hersenhelft gaat het?
Je controleert je uitgaven door de bedragen van drie kassabonnen bij elkaar te tellen.

A
Linker hersenhelft
B
Rechter hersenhelft

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

3.1: vraag 2. Je hersenen bestaan uit regelkamers. Leg uit wat hiermee bedoeld wordt

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

3.1: vraag 4. Leg uit wat voor je hersenen één van de belangrijkste manieren is om informatie langere tijd te kunnen vasthouden.

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

3.1 Leg uit wat voor je hersenen één van de belangrijkste manieren is om informatie langere tijd te kunnen vasthouden.

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

3.1 Wat is een 'Tabula Rasa'?
A
Geschreven blaadje
B
Blanco A4tje
C
Onbeschreven blad
D
Omgevingsinvloed

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

3.2 vraag 1: Hieronder zijn 3 belangrijke aspecten van de cognitieve ontw. toegevoegd. Welke uitleg hoort bij welk aspect?
Onthouden en weer herinneren van informatie
Hoe je waarneemt, herinnert, denkt, redeneert en begrijpt
Controle hebben over waar je op let en concentratie (een voorwaarde voor cognitie)
Het geheugen
De cognitie
De aandacht

Slide 25 - Drag question

This item has no instructions

Normen en waarden zijn belangrijk in het dagelijks leven. Welke van onderstaande antwoorden is een norm?
A
Eerlijkheid
B
Bij Rachael thuis doe je je schoenen uit voordat je de woonruimte inloopt.
C
Respect
D
Vrijheid

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

H3.2 vraag 3: Welke stelling is waar?
1. Het gedrag van een kind zegt iets over zijn cognitieve ontwikkeling.
2. Het stellen van vragen door een kleuter zegt iets over zijn cognitieve ontwikkeling.
3. Cognitieve ontwikkeling vindt vooral op school plaats.
4. Dingen leren, onthouden en toepassen zijn voorbeelden van cognitieve ontwikkeling.
A
Stelling 1, 2, 3 en 4 zijn waar
B
Stelling 2 en 3 zijn waar
C
Stelling 1, 2 en 4 zijn waar
D
Stelling 2 is waar

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Leg het begrip:
Zone van naaste ontwikkeling
in eigen woorden uit

Slide 28 - Mind map

Kinderen uitdagen in iets wat ze nog net niet begrijpen. Je weet wat een kind al kan en laat zien wat de volgende stap is. BV je hebt al autorijlessen gehad en kunt in de bebouwde kom rijden. Na een aantal lessen mag je op de snelweg autorijden
casus 1
Matieu beschikt nog niet over het vermogen om volumedimensies als breedte en hoogte mentaal te combineren. Hij let alleen op de hoogte van een glas.
Casus 2
Matieu ziet 2 even grote glazen met evenveel water. Het water van 1 glas wordt overgeschonken in lang smal glas. Het water in dit glas ligt hoger dan het andere glas, maar Matieu kan niet inzien dat de verandering van vorm invloed heeft op de hoeveelheid van het water. Hij is van mening dat in het hoge smalle glas meer water zit. 
Centratie
Conservatie

Slide 29 - Drag question

This item has no instructions

H3.2 vraag 5A
Behavioristen gaan er vanuit dat.....
A
een kind nog geen vaste gewoonten en gedragingen heeft als het net geboren is.
B
een kind leert door te experimenteren.
C
kinderen leren door samen ervaringen op te doen met de omgeving waarin ze opgroeien.

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Hoe noemen we het honden-experiment van Ivan Pavlov?
A
Constructivisme
B
Cognitie
C
Conditioneren
D
Conditioneel

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Volgens Piaget ontwikkelen kinderen zich in 4 fasen. Wat is de eerste fase?
A
Preoperationele fase
B
Concreet operationele fase
C
Formeel operationele fase
D
Sensomotorische fase

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Volgens Piaget ontwikkelen kinderen zich in 4 fasen. Hoe oud is een kind die in de concreet operationele fase zit?
A
0-2 jaar
B
2-6 jaar
C
6-12 jaar
D
12-15 jaar

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Volgens Piaget ontwikkelen kinderen zich in 4 fasen. Bij welke fase hoort de volgende uitleg:

Ruimtelijk en abstract denken is in ontwikkeling. Logisch denken ontwikkelt zich.
A
Formeel operationele fase
B
Sensomotorische fase
C
Concreet operationele fase
D
Preoperationele fase

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

3.2: vraag 8. Vink de juiste antwoorden aan.
Volgens Skinner kun je mensen en dieren bijna alles leren als je:
A
Ze hun fouten afleert.
B
Het gewenste gedrag maar beloont
C
Weet dat hun gedrag bij hun persoonlijkheid past.
D
Geen aandacht schenkt aan ongewenst gedrag.

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

3.2 vraag Waar of niet waar?
Constructivisme gaat over het samen ervaringen opdoen in de omgeving waarin je opgroeit en leren van deze ervaringen met de mensen met wie je opgroeit.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Vygotsky en Gagne behoren tot de volgende stroming:
A
Behaviorisme
B
Cognitivisme
C
Constructivisme

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

H3.2 vraag 4B Geef een voorbeeld van waarde en norm.

Waarden zijn ideeën over wat goed en fout gedrag is en normen zijn regels voor gedrag die vanuit deze waarden komen.

Slide 38 - Mind map

This item has no instructions

Succes met leren
Succes met je toets

Slide 39 - Slide

This item has no instructions