12.1 Genotype, Fenotype en Milieu

Hoofdstuk 12 Erfelijkheid en DNA
Erfelijkheid en DNA
1 / 39
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 12 Erfelijkheid en DNA
Erfelijkheid en DNA

Slide 1 - Slide

Erfelijkheid
  • Eigenschappen worden van ouders op kinderen doorgegeven. 
  • Erfelijke informatie van 2 ouders wordt 'gemixt' in kinderen. 
  • Veroorzaakt variatie in eigenschappen
  • Bij geslachtelijke voortplanting vormt zich een unieke combinatie van erfelijke eigenschappen

Slide 2 - Slide

12.1.1 Geslachtelijke voortplanting

  • Bevruchting: de kern van de zaadcel vermengt zich met de kern  van de eicel. 
  • Erfelijke eigenschappen van moeder en vader komen samen in een unieke mix

Slide 3 - Slide

 12.1.1 Bevruchting van de eicel
1 = zaadcel nadert de eicel;
2 = de zaadcel laat enzymen vrij die het membraan van de eicel verteren;
3 en 4 = de kop van de zaadcel dringt binnen in de eicel;
5 = de kern met de vaderlijke erfelijke eigenschappen komt vrij;
6 = er vormt zich een ondoordringbaar bevruchtingsmembraan om de eicel;
7 = de kern van de zaadcel versmelt met de kern van de eicel 

Slide 4 - Slide

8

Slide 5 - Video

12.1.1 Genen en chromosomen
Hoe zat dat ook alweer?
  • Bijna alle cellen in je lichaam hebben een celkern.
  • In deze celkern zit het DNA stevig opgerold in chromosomen. De mens heeft 46 chromosomen in 23 paren.
  • Een klein stukje chromosoom dat codeert voor een eigenschap (bv. blauwe ogen of bruin haar of witte veren) is een gen.
  • Elk gen is dubbel, omdat elk chromosoom dubbel (een paar) is. Een gen krijg je van je vader en een van je moeder. 

Slide 6 - Slide

Karyogram
De chromosomen kunnen in kaart gebracht worden in een 'karyogram'.
Hierin worden de paren chromosomen naast elkaar afgebeeld. 
Hiernaast zie je 22 paren chromosomen, het 23ste  paar (X,Y) zijn de geslachtschromosomen. Vrouwtjes hebben 2 X chromosomen, mannetjes hebben een X en een Y chromosoom. 


Slide 7 - Slide

Is het karyogram van een
mannetje of een vrouwtje?

Slide 8 - Poll

01:06
Van klein naar groot:
A
DNA-Chromosomen-Celkern-Cel
B
Celkern-DNA-Chromosomen-Cel
C
Chromosomen-Celkern-Cel-DNA
D
Cel-Chromosomen-Celkern-DNA

Slide 9 - Quiz

01:51
genotype kan veranderen
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

02:12
Is het fenotype gelijk gebleven?
Is het genotype gelijk gebleven?
A
1. Nee 2. Ja
B
1. Ja 2. Nee
C
1. Nee 2. Nee
D
1. Ja 2. Ja

Slide 11 - Quiz

02:12
Mathilde laat een permanentje zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 12 - Quiz

02:12
Hoe ontstaat het fenotype?
A
Door je DNA
B
Door wat je eet
C
Door invloeden uit de omgeving
D
Door het DNA en de invloeden uit de omgeving

Slide 13 - Quiz

02:12
Fenotype
Genotype

Slide 14 - Drag question

00:36
Genotype
A
Is hoe je eruit ziet
B
Zijn de erfelijke eigenschappen
C
Zit in je hersenen
D
Wordt bepaald door wat je eet

Slide 15 - Quiz

12.1.1 Genotype, fenotype en milieu
  • Genotype: geheel aan erfelijke eigenschappen. Vastgelegd in het DNA. 
  • Omgeving waarin het individu opgroeit: milieu
  • Fenotype: verschijningsvorm: hangt af van de interactie tussen genotype en milieu
Flamingo's: gen codeert voor witte veren, hun genotype is wit.  Omdat ze kleurstoffen eten (carotenoiden) die naar hun veren en poten gaan zijn ze roze van kleur. Hun fenotype is roze. 

Slide 16 - Slide

12.1.1 Genotype, fenotype en milieu
Bij Himalaya konijnen en Siamese katten wordt de vacht donkerder naarmate ze in een koudere omgeving leven. 

Slide 17 - Slide

00:55
Hoeveel chromosomen heeft de mens?
A
46 paren dus 92 in totaal
B
23 chromosomen, 46 paren
C
23 paren dus 46 in totaal
D
44 paren, 22 chromosomen

Slide 18 - Quiz

12.1.2 Celdeling- Mitose
  • "Normale" cellen delen zich door mitose. 
  • De cel verdubbelt het DNA (tijdelijk zijn er 92 chromosomen) en deelt zich in 2.
  • Er ontstaan 2 identieke dochtercellen met 46 chromosomen (23 paar)
  • Zo groeit een organisme

Slide 19 - Slide

Celdeling- Meiose
  • Vind plaats in geslachtcellen (eicel en zaadcel)
  • De cellen delen zich zodat elke nieuwe cel een enkele set chromosomen krijgt (dus 23 totaal).
  • Als zaadcel (23 chr.) en eicel (23 chr.) weer bij elkaar komen heeft de bevruchte cel weer 46 chromosomen
 Meiose van een cel met vier (2 paar) chromosomen
1 t/m 5: Er zijn twee cellen ontstaan met de helft van het aantal chromosomen.
6 t/m 10: Dit is een vast onderdeel van de meiose dat altijd na 1 t/m 5 plaatsvindt. Het ziet er uit als
een 'gewone' celdeling. Na afloop zijn er nu vier cellen met de helft van het aantal chromosomen.


Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Nog even oefenen

Slide 22 - Slide

Een jongen met de erfelijke informatie voor zwart haar verft zijn haar blond. Het fenotype van de jongen verandert.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

Is dit een normaal karyogram? Verklaar je antwoord

Slide 24 - Open question

Dit is Thomas. Thomas is een jockey. Wat kan mee bepaald worden door het milieu waarin Thomas zich bevindt?
A
Thomas weegt 54 kilo
B
Thomas heeft een blanke huid
C
Thomas lijdt niet aan albinisme
D
Thomas heeft bloedgroep A

Slide 25 - Quiz

Hoeveel chromosomen hebben de dochtercellen na gewone celdeling (mitose)?
A
De helft van de chromosomen van de moedercel
B
Er zitten geen chromosomen in gewone cellen
C
Het dubbele van de chromosomen van de moedercel
D
Evenveel chromosomen als de moedercel

Slide 26 - Quiz

Bij de bevruchting versmelten
A
2 lichaamscellen
B
2 voortplantingscellen
C
De celkernen van 2 lichaamscellen
D
De celkernen van 2 voortplantingscellen

Slide 27 - Quiz

Krijgen de nakomelingen bij geslachtelijke voortplanting hetzelfde genotype
als de ouders of krijgen ze andere genotypen? Leg je antwoord uit.

Slide 28 - Open question

Bij ratten bevatten lichaamscellen 12 paar chromosomen.
Hoeveel chromosomen bevatten
de eicellen van ratten?

A
12 chromosomen
B
24 chromosomen
C
6 chromosomen
D
3 chromosomen

Slide 29 - Quiz

Elke gewone lichaamscel bevat
A
23 Chromosomen
B
34 Chromosomen
C
46 Chromosomen
D
92 Chromosomen

Slide 30 - Quiz

Als een bevruchte eicel uitgroeit tot een kind, vinden daarbij veel celdelingen
plaats. Verandert bij deze celdelingen het genotype van de cellen?

A
Ja
B
Nee

Slide 31 - Quiz

Een meisje van 15 jaar krijgt een ongeluk met haar fiets.
Ze valt hard op de grond en uiteindelijk blijft er een litteken zichtbaar op haar
huid. Ze is bang dat als ze later kinderen krijgt haar kinderen ook dit litteken
hebben.
Leg uit dat dit niet waar is

Slide 32 - Open question

Hij heeft kort haar
A
genotype
B
fenotype

Slide 33 - Quiz

Welke van de twee kan je in je leven zelf veranderen?
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 34 - Quiz

Waar of niet waar?
In geslachtscellen (eicellen en zaadcellen) bevat de celkern 23 paar chromosomen

A
Waar
B
Niet waar

Slide 35 - Quiz

Hiernaast zie je de metamorfose van een vlinder. Verandert tijdens deze metamorfose het genotype van dit organisme? En het fenotype?
A
Genotype wel Fenotype wel
B
Genotype niet Fenotype wel
C
Genotype niet Fenotype niet
D
Genotype wel Fenotype niet

Slide 36 - Quiz

Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu

Slide 37 - Quiz

Aan het (huis) werk
Quayn 12.1 
Lezen? 10 voor Bio. 12.1

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide