1.1 Wat is economie?

• Economie
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Verwachtingen vandaag!

• Mijn boek ligt open op paragraaf: 1.1 blz. 10 
• Ik heb alleen de spullen op tafel die ik deze les nodig ben: Boek, etui en rekenmachine
• Als ik wat wil zeggen steek ik mijn hand op 
• Als de docent praat ben ik stil
• Ik bemoei me niet met een ander
• Ik doe wat er gevraagd wordt van de docent
• Ik respecteer een ander en zijn eigendommen

1.1 Wat is economie?

H1 Economie is meer dan geld

Leerdoelen 1.1

• Je kunt uitleggen waar economie over gaat.
• Je kunt voorbeelden geven van wat jijzelf met de economie te maken hebt.
• Je kunt uitleggen hoe bedrijven en de overheid met de economie te maken hebben. 
• Je kunt een geldbedrag op de juiste manier noteren en uitspreken.

Behoeften

• Iets wat je nodig hebt of graag wilt hebben noemen we een behoefte
• Het probleem is dat je niet alles kunt kopen waar je behoefte aan hebt.
• Daarom maak je keuzes.
• Het vak economie gaat over behoeften die mensen hebben hoe zij die kunnen vervullen.

Consumeren

•  Als je iets koopt voor je eigen behoeften, ben je aan het consumeren. 
• Jij bent dan een consument.
• Consumeren kost geld.

Producenten

• een winkel of webshop is een producent, net als een bedrijf dat iets maakt of voor je doet.
• Ook producenten moeten kiezen: wat willen ze verkopen en tegen welke prijs?
• Consumenten en producenten hebben elkaar nodig.
• Consumenten willen in hun behoeften voorzien en producenten willen geld verdienen.

In het nieuws

•  In het nieuws komt vaak iets voor over de regering en de economie.
• Dit kan ook voor jou iets betekenen.
• Zo bepaalt de overheid de hoogte van belastingen en van de uitkeringen.
• Dit zou je thuis kunnen merken.
• Hoe het met de economie gaat, kan dus gevolgen hebben voor jou en je familie

Geldbedragen noteren 1/2

• Een geldbedrag noteer je met twee decimalen (2 cijfers achter de komma)
• Tussen de helen en de decimalen schrijf je een komma, maar op je rekenmachine toets je een punt in.
• Als het een bedrag in hele euro's is, hoeft er niets achter te staan. Twee euro noteer je als €2, €2,00, €2,- of 2 euro. 
• Anderhalve euro als €1,50

Geldbedragen noteren 2/2

• Bij duizendtallen noteer je een punt.
• Op je rekenmachine moet je die niet intoetsen!
• 45 x €1.960 = €88.200

Begrippen paragraaf 1.1 

• Behoeften
• Consumeren
• Economie
• Producenten 

Je kunt nu

• Je kunt uitleggen waar economie over gaat.
  
• Je kunt voorbeelden geven van wat jijzelf met de economie te maken hebt.
  
• Je kunt uitleggen hoe bedrijven en de overheid met de economie te maken hebben.
  
• Je kunt een geldbedrag op de juiste manier noteren en uitspreken.

Aan het werk!

Klassikaal gemaakte opdrachten: 1, 6, 11, 14 en 16

Nog te maken opdrachten 1.1: 2, 3, 4, 8, 9, 12 en 13 (omcirkelen)

Opdrachten laten controleren bij de docent, bij goedkeuring nakijken.

Nagekeken werk laten controleren bij de docent, bij goedkeuring:

• Maken plusopdrachten Hoofdstuk 1
• Bezig met een ander vak
• Lezen