Les 23-11: zelftest H3

3.21 De betalingsbereidheid van een consument is
A
De prijs die de consument moet betalen voor het product.
B
De prijs die de consument maximaal wil betalen voor het product.
C
Het verschil tussen de gewenste prijs en de marktprijs van het product.
1 / 12
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

3.21 De betalingsbereidheid van een consument is
A
De prijs die de consument moet betalen voor het product.
B
De prijs die de consument maximaal wil betalen voor het product.
C
Het verschil tussen de gewenste prijs en de marktprijs van het product.

Slide 1 - Quiz

3.22 Het consumentensurplus van een consument die een bepaald product wil kopen is
A
Het verschil tussen de marktprijs en de betalingsbereidheid
B
Het verschil tussen de betalingsbereidheid van alle kopers en de marktprijs.
C
Het verschil tussen de marktprijs en de betalingsbereidheid van alle kopers bij elkaar opgeteld.
D
Het verschil tussen de evenwichtsprijs en de laagste prijs.

Slide 2 - Quiz

3.23 Het consumentensurplus van de consumenten die een bepaald product willen kopen is
A
Het verschil tussen de betalingsbereidheid van een consument en de marktprijs
B
Het verschil tussen de betalingsbereidheid van alle consumenten en de marktprijs
C
Het verschil tussen de betalingsbereidheid van alle kopers en de marktprijs bij elkaar opgeteld.
D
De optelling van de betalingsbereidheid van de verschillende consumenten.

Slide 3 - Quiz

3.24 De vraaglijn is meestal ..(1).. omdat bij een prijsstijging ..(2).. producten worden gekocht. Welke woorden moeten worden ingevuld?
A
1. stijgend, 2. meer
B
1. stijgend, 2. minder
C
1. dalend, 2. meer
D
1. dalend, 2. minder

Slide 4 - Quiz

3.25 Door welke van de volgende veranderingen verschuift de vraaglijn van Coca-Cola niet?
A
Het inkomen van de consumenten stijgt.
B
De prijs van Pepsi-Cola daalt.
C
De prijs van Coca-Cola stijgt.
D
De behoefte aan cola daalt.

Slide 5 - Quiz

3.26 Als het aantal kopers van wasmachines toeneemt, verschuift de vraaglijn van wasmachines
A
naar rechts
B
naar links
C
niet

Slide 6 - Quiz

3.27 De vraaglijn is door een bepaalde gebeurtenis naar links verschoven. De verschuiving kan veroorzaakt zijn door
A
Een stijging van de prijs van het goed.
B
Een daling van het gezinsinkomen.
C
Een daling van de grondstofprijzen.
D
Een verlaging van de inkomstenbelasting.

Slide 7 - Quiz

3.28 Het producentensurplus van één producent is
A
De prijs die de producent ontvangt voor het product.
B
De waarde van alle producten die hij kan verkopen.
C
De prijs die aan de producent wordt betaald min de prijs die hij minimaal wilt ontvangen.
D
De waarde van de opofferingskosten van de producent.

Slide 8 - Quiz

3.29 De aanbodlijn is meestal ..(1).. omdat bij een prijsstijging ..(2).. producten worden aangeboden. Welke woorden moeten worden ingevuld?
A
1. stijgend, 2. meer
B
1. stijgend, 2. minder
C
1. dalend, 2. meer
D
1. dalend, 2. minder

Slide 9 - Quiz

3.30 Als er op een markt de evenwichtsprijs tot stand komt,
A
Is het consumentensurplus groter dan het producentensurplus
B
Is het consumentensurplus kleiner dan het producentensurplus
C
Zijn het consumentensurplus en het producentensurplus even groot.
D
Is het totale surplus maximaal.

Slide 10 - Quiz

3.31 De aanbodlijn is door een bepaalde gebeurtenis naar rechts verschoven. De verschuiving kan veroorzaakt zijn door
A
de komst van nieuwe aanbieders op de markt
B
het faillissement van een aantal aanbieders
C
een stijging van de olieprijs, waardoor het product duurder wordt
D
een stijging van de loonkosten die wordt doorberekend in de prijs

Slide 11 - Quiz

3.32 Stel de regering besluit de benzineaccijns te verlagen. De pomphouders berekenen deze accijnsverlaging door in de benzineprijs.
A
Dit is een verschuiving van de vraaglijn naar links
B
Dit is een verschuiving van de vraaglijn naar rechts
C
Dit is een verschuiving langs de vraaglijn

Slide 12 - Quiz