le 19 et 20 mars 2025

1 / 21
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Klassenregels
We werken rustig samen in de klas.
We respecteren elkaar. We lachen elkaar niet uit en respecteren elkaars mening en antwoorden.
Tijdens het maken van de opdrachten zijn we rustig bezig en gaan we niet kletsen met klasgenoten.
We doen actief mee met de les, we leggen de telefoons dan ook weg.
We overleggen zachtjes binnen de MC als we een vraag hebben.
We steken onze vinger op als we iets willen zeggen en/of vragen.
We geven het aan onze docente aan wanneer ons iets dwars zit.
We laten elkaar uitpraten.
We eten en drinken niet in het klaslokaal.
We letten op in de les.
Tijdens het zelfstandig werken mag je oortjes in of een koptelefoon op

Slide 2 - Slide

Start-upslide
vraag 1: vertaal de woordjes naar het Frans:
  1. de krant
  2. in plaats van
  3. ontspannend
  4. irritant
  5. waardeloos
  6. zingen
  7. het account
  8. hip, in de mode
  9. samen
  10. op school


 


vraag 2: vertaal de woordjes naar het Nederlands:
  1. je suis
  2. avant
  3. marrant (e)
  4. chez des amis
  5. réfléchir
  6. en retard
  7. avoir envie de
  8. ça me rend fou
  9. garder (quelqu'un)
  10. ranger ma chambre
Klaar? Ga dan alvast leren voor volgende week Succes!
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Start-upslide antwoorden
vraag 1: vertaal de woordjes naar het Frans:
  1. de krant = le journal
  2. in plaats van = au lieu de
  3. ontspannend = relaxant(e)
  4. irritant= énervant(e)
  5. waardeloos= nul(le)
  6. zingen= chanter
  7. het account= le compte
  8. hip, in de mode= branché(e)
  9. samen= ensemble
  10. op school= à l'école


 


vraag 2: vertaal de woordjes naar het Nederlands:
  1. je suis = ik volg, ik ben
  2. avant= vroeger, voor
  3. marrant (e)= grappig
  4. chez des amis = bij vrienden
  5. réfléchir = nadenken
  6. en retard = te laat
  7. avoir envie de = zin hebben in
  8. ça me rend fou = dat maakt me gek
  9. garder (quelqu'un) = op (iemand) passen
  10. ranger ma chambre = mijn kamer opruimen
Klaar? Ga dan alvast leren voor volgende week Succes!
timer
5:00

Slide 4 - Slide

Lesinhoud:
  1. Start-upslide Chapitre 1 en Chapitre 2 Vocabulaire A + E (blz 48-49, blz 86-87)
  2. Luisteroefeningen en vocabulaire-oefeningen uit hoofdstuk 3
  3. Twee duo-spreekopdrachten
  4. Lesdoelencheck

Huiswerk voor volgende week:
Leren:
Hoofdstuk 1 Vocabulaire A en E Frans-Nederlands, Nederlands- Frans (blz.48-49)
Hoofdstuk 2 Vocabulaire A en E Frans-Nederlands, Nederlands- Frans (blz.86-87)

meenemen:
Werkboek A






Lesdoelen:
  • Je kunt een gesprek over reizen met de trein begrijpen. (A2)
  • Je kent woorden die te maken hebben met reizen.
  • Je hebt de kloktijden herhaald.
  • Je kent woorden die te maken hebben met vakantie.
  • Je kunt informatie vragen en geven op het station in het Frans.
  • Je kunt je mening geven over een hotel.

 

 

 


Slide 5 - Slide

Combine.
De staking
de Franse hogesnelheidstrein
de Franse NS
het spoor
ontregeld
afkorting voor een retourtje
l'A/R
perturbé
la SNCF
le TGV
la grève
la voie

Slide 6 - Drag question

Choisis les bonnes réponses pour Louise. Attention: Il y a plusieurs réponses possibles!
Sleep welke overeenkomt met het fragment naar het vinkje en welke niet overeenkomt naar het kruisje.
De treinen rijden vandaag niet
De treinen rijden niet als gepland
Er is een ongeluk gebeurd op het spoor
Er wordt gestaakt

Slide 7 - Drag question

Choisis les bonnes réponses pour Elio. Attention: Il y a plusieurs réponses possibles!
Sleep welke overeenkomt met het fragment naar het vinkje en welke niet overeenkomt naar het kruisje.
Elio vraagt hoe laat zijn trein vertrekt.
Hij moet rennen om zijn trein  te halen.
Elio springt in de verkeerde trein.
Er is een verrassing voor reizigers in de trein.

Slide 8 - Drag question

Wat vraagt Louise aan de SNCF- medewerker?
Let op de intonatie: bij een vraag gaat iemands stem omhoog aan het eind van de zin.
A
De prijs van een treinkaartje.
B
De vertrektijd van haar trein.
C
Het spoor van haar trein.

Slide 9 - Quiz

Hoe laat en waar vertrekt de trein naar Rouen?
Tip: Luister gericht naar getallen. Bedenk je voor het luisteren hoe je de getallen uitspreekt, zodat je ze sneller herkent tijdens het luisteren.
A
Om 10:15 op spoor 23.
B
Om 14:15 op spoor 5.
C
Om 14:23 op spoor 13.

Slide 10 - Quiz

Wat is het probleem van Louise?
Tip: Let op het gesprek na het omroepbericht en na de vertrektijd die genoemd wordt.
A
Zij heeft zich vergist in de vertrektijd.
B
Zij moet lang wachten op haar trein.
C
Zij was te laat en heeft haar trein gemist.

Slide 11 - Quiz

Complète en français. Neem het rijtje over en vul aan.
Destination:
Heure de départ:
Voie:
Cadeau dans le train:

Slide 12 - Open question

Raison du cadeau:
A
la SNCF a un nouveau train
B
le TGV a une nouvelle destination
C
le TGV fête son anniversaire

Slide 13 - Quiz

1 À quelle heure Sleep hier 
le train en direction d’Amsterdam?

2 Le prochain train part à 12h35 de la Sleep hier

3 Mais attention, il a du retard à cause d’une Sleep hier                            !

4 Si vous voulez plus de Sleep hier                                                  , allez à l’accueil.

5 Ils ont les dernières informations sur le changement des                                Sleep hier                    de train.
Complète les phrases. Les mots sont dans le dialogue.
part
renseignements
grève
horaires
voie

Slide 14 - Drag question



1 Tu vas où?                                    Sleep hier

 2    Tu pars à quelle heure?                      Sleep hier         

3 Ça coute combien un billet?                 Sleep hier

4 Le voyage dure combien de temps?                        Sleep hier

5  C'est un train direct?                                    Sleep hier

       

 

Écoute le dialogue. Combine les questions avec les réponses. Attention: il y a deux réponses en trop.
ça coute environ vingt euros.
Je pars à 16h30.
Je ne sais pas.
Je vais chez mes grands-parents.
Oui, c'est un train direct.
Ça dure quatre heures.
Il faut changer deux fois.

Slide 15 - Drag question

1 Tu es en vacances ici?   

2 Moi je suis à l’hôtel Tropical en face!

3 Comment tu le trouves?

4 Il n’est pas mal, le petit déjeuner est bon.

5 Il y a une piscine et une grande salle de fitness.

6 La plage est presque à côté.

7 Les voisins font beaucoup de bruit.

8 J’ai une grande chambre et un lit dou
Wie zegt dit?
Wie zegt dit?
Wie zegt dit?
Wie zegt dit?
Wie zegt dit?
Wie zegt dit?
Wie zegt dit?
Wie zegt dit?
Juliette
Juliette
Juliette
Juliette
Fabien
Fabien
Fabien
Fabian et Juliette

Slide 16 - Drag question

1 Fin janvier, on va skier dans les Alpes. Notre                                                           s’appelle Les Trois Vallées.

2 Dans notre chambre, il y a trois                                                                , pour mon frère, mon père et moi.


3 La piste de ski est                                                         l’hôtel, c’est pratique!

4 On va sans doute prendre                                                             dans le resto de l’hôtel.


5 L’hotel est presque parfait, c’est très
Opties zin 1:
Opties zin 2:
Opties zin 3:
Opties zin 4:
Opties zin 5:
sleep hier
sleep hier
sleep hier
sleep hier
sleep hier
ferme
hôtel
maison
bruits
lits
salle de bains
contre
en face de
sans
la douche
le petit déjeuner
la piscine
agréable
content
sale

Slide 17 - Drag question

Opdracht 1:
Travaillez à deux. Jouez le dialogue de l’exercice 7a. Remplacez les mots en italique (schuingedrukt) par d’autres mots.

Exercice 7b p.99

Slide 18 - Slide

Opdracht 2:
Travaillez à deux. Vertel in welk hotel je bent en geef je mening Gebruik daar voor de tabel hiernaast.
Exercice 21 p.113

Slide 19 - Slide

Au travail !
Quoi?
Faire exercices 7b (p.99) et 21 (p.113)
Je oefent eerst de twee gesprekjes (let hierbij op jullie uitspraak en vloeiendheid) en vervolgens neem je het op en lever je het in op Itslearning.

Let op: Iedereen moet de twee gesprekjes op film inleveren in deze les.
Aan het eind van de les worden er een paar duo's gevraagd om hun resultaat te delen.
Avec qui?
en duo

Besoin d'aide?
Pose tes questions à ton MC ou à la prof.
Temps?


Résultat?
Je kunt informatie vragen en geven op het station in het Frans.
Je kunt je mening geven over een hotel.


Fini? 
Lever je gemaakte werk in Itslearning in.
Apprends vocabulaire A + E du chapitre 1 (p.48-49), 2 (p.86-87) et 3 (p.124-125)
timer
30:00

Slide 20 - Slide


Huiswerk voor volgende week:
Leren:
Hoofdstuk 1 Vocabulaire A en E Frans-Nederlands, Nederlands- Frans (blz.48-49)
Hoofdstuk 2 Vocabulaire A en E Frans-Nederlands, Nederlands- Frans (blz.86-87)
Hoofdstuk 3 Vocabulaire A en E Frans-Nederlands, Nederlands-Frans (blz.124-125)

meenemen:
Werkboek A






Lesdoelen:
  •     Je kunt een gesprek over reizen met de trein begrijpen. (A2)
  •     Je kent woorden die te maken hebben met reizen.
  •     Je hebt de kloktijden herhaald.
  •     Je kent woorden die te maken hebben met vakantie.
  • Je kunt informatie vragen en geven op het station in het Frans.
  • Je kunt je mening geven over een hotel.
Exit-ticket, beantwoord de vragen en lever in:
1. Noem 5 woorden die te maken hebben met reizen. Schrijf het Franse woord met de Nederlandse vertaling erbij.
2. Vertel in het Frans: Dat de treinreis vijf uur duurt en dat je drie keer moet overstappen.
3. Noem 3 verschillen in de treinreis van Élio en Louise. Denk aan bestemming, situatie met de trein en vertrektijd
4. Vertel  in het Frans dat je hotelkamer groot en comfortabel is


Slide 21 - Slide