Deel 1: Consumptie

Consumptie
Economie

Klas 4
1 / 35
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Consumptie
Economie

Klas 4

Slide 1 - Slide

Consumptie
Consumeren is voldoen in je behoeften. 

Primaire behoeften
Secundaire behoeften

Slide 2 - Slide

Behoeften:
Mensen hebben behoefte aan goederen en diensten, dit noemen we behoeften.
Er zijn basisbehoeften (primaire behoeften) en luxebehoeften (secundaire behoeften). Normale behoeften die je niet nodig bent om in leven te blijven horen ook bij de secundaire behoeften.

Slide 3 - Slide

Schaarste

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Twee soorten geld
  1. Chartaal geld
    Tastbaar geld (bankbiljetten en munten)
    Wettig betaalmiddel
  2. Giraal geld:
    Onzichtbaar geld.
    Geld op bankrekening (spaarrekening eerst overboeken).

Slide 6 - Slide

Inkomensvormen
  • Inkomen uit arbeid (loon, salaris)
  • Inkomen uit bezit (rente, huur, pacht)
  • Overdrachtsinkomen (uitkering, zakgeld, kinderbijslag)

Inkomen uit arbeid en bezit = tegenprestatie
Inkomensoverdracht = geen tegenprestatie

Slide 7 - Slide

Nationaal inkomen


Het nationaal inkomen zijn alle inkomens van de inwoners van ons land bij elkaar opgeteld.



Nationaal inkomen

Slide 8 - Slide

In vergelijking met andere landen is Nederland een rijk land. Maar niet
iedereen in Nederland is even welvarend.
Wat wordt verstaan onder welvaart?
A
de mate waarin men in de behoeften kan voorzien
B
een hoog bruto-inkomen
C
een hoog netto-inkomen
D
het inkomen per hoofd van de bevolking

Slide 9 - Quiz

Fatima is alleenstaand en verdient een netto-inkomen van ongeveer € 100.000 per jaar. Haar buurman Peter is ook alleenstaand, hij ontvangt een bijstandsuitkering van netto € 12.000 per jaar en heeft nog een schuld.
Beiden besteden hun inkomen volledig. In de grafiek is weergegeven hoeveel procent van hun inkomen beiden uitgeven aan dagelijkse uitgaven, aan vaste lasten en aan incidentele uitgaven.

Van wie zijn de gegevens in kolom A en waarom?
A
Fatima, want iemand met een hoog inkomen besteedt in verhouding meer aan dagelijkse uitgaven.
B
Fatima, want iemand met een hoog inkomen besteedt in verhouding meer aan incidentele uitgaven.
C
Peter, want iemand met een laag inkomen besteedt in verhouding meer aan dagelijkse uitgaven.
D
Peter, want iemand met een laag inkomen besteedt in verhouding meer aan incidentele uitgaven.

Slide 10 - Quiz

De koopkracht van Peter is minder groot dan die van Fatima. In 2010 daalde de koopkracht van de Nederlandse bevolking gemiddeld met 0,5 procent.

Gaat Peter er in koopkracht in 2010 ten opzichte van 2009 op vooruit of op achteruit en met hoeveel procent?

Slide 11 - Open question

Peter heeft in 2010 een netto-inkomen van € 1.000 per maand.

Hoeveel huishoudens zijn er in 2010 met hetzelfde netto-inkomen als Peter?

Slide 12 - Open question

Wat zijn de effecten van deze lening voor zijn bestedingsmogelijkheden?
Maak de zinnen kloppend door de juiste woorden te kiezen.

Door de lening kon hij in 2007 …(1)… (meer / evenveel / minder)
besteden.
Als gevolg van zijn lening kon hij in 2010 …(2)… (meer / minder)
besteden. 
meer
meer
evenveel
minder
minder

Slide 13 - Drag question

De deurwaarders zien vooral jongeren in de problemen komen die er in inkomen op achteruit gaan of hun baan kwijtraken.

Geef een reden waarom juist bij jongeren het financiële gevolg van werkloosheid vaak groter is dan bij ouderen.

Slide 14 - Open question

 Vreemd genoeg blijkt dat jongeren met een hoger inkomen later vaker in
de (schuld)problemen komen dan jongeren met een lager inkomen

Naarmate je inkomen hoger is ben je vaak gewend meer uit te geven en
hogere schulden aan te gaan. Bij een …(1)… (toename / afname) van je
inkomen door werkloosheid of arbeidsongeschiktheid heb je …(2)…
(voldoende / onvoldoende) middelen om je schuld af te lossen. 
toename
afname
voldoende
onvoldoende

Slide 15 - Drag question

Het Nibud adviseert mensen op verschillende manieren om financiële problemen te voorkomen of op te lossen. In het geval van jongeren adviseert het Nibud ouders de nog thuiswonende jongeren kostgeld te laten betalen, om te helpen voorkomen dat jongeren in de toekomst
schulden gaan maken.

Geef een reden waardoor het betalen van kostgeld, thuiswonende jongeren kan helpen voorkomen dat ze in de toekomst schulden gaan maken.

Slide 16 - Open question

Een ander advies van het Nibud aan mensen met financiële problemen is
om vooral met chartaal geld te betalen.

Leg uit waarom betalen met chartaal geld financiële problemen kan
voorkomen.

Slide 17 - Open question

Geef een reden waarom het loonbeslag direct van het nettoloon wordt ingehouden.

Slide 18 - Open question

Degene met schulden (de schuldenaar) kan ook, via de rechter, kiezen voor schuldsanering. Van het loon worden dan eerst de vaste lasten betaald. De schuldenaar krijgt vervolgens elke week een klein bedrag als ‘leefgeld’. De rest spaart hij. Na drie jaar wordt het gespaarde geld over alle schuldeisers verdeeld en de restschuld kwijtgescholden.

Schuldeisers zullen vaak akkoord gaan met schuldsanering, ook als zij niet het hele bedrag terugkrijgen.
Welke reden kunnen schuldeisers hebben om toch akkoord te gaan met schuldsanering?

Slide 19 - Open question

Charles heeft schulden, in totaal € 31.050 en hij zit in de schuldsanering. Afgesproken is dat een derde (1/3) deel van zijn schuld wordt kwijtgescholden, als hij de rest na drie jaar betaalt. Hij heeft een inkomen van netto € 1.600 per maand. Van dit inkomen gaat € 700 per maand naar de huur en andere vaste lasten. Charles krijgt € 75 leefgeld per week. De rest van zijn inkomen wordt gespaard.

Toon met een berekening aan dat Charles na precies drie jaar voldoende heeft gespaard om zijn restschuld af te betalen. Schrijf je berekening op.

Slide 20 - Open question

Vraag en Aanbod

Slide 21 - Slide

Karin en Rudy zitten in het tweede jaar van een ICT-opleiding op het mbo. Zij willen een app ontwikkelen voor bedrijven. Het is de bedoeling dat zij deze app ook op de markt gaan brengen. De app kan dan tegen betaling worden gedownload. Karin heeft een vriendin, Nicole, die economie studeert. Nicole heeft voor Karin en Rudy onderzoek gedaan en het verband tussen de prijs van de app en de vraag naar de app (de vraaglijn) in een grafiek gezet.

Karin en Rudy willen zoveel mogelijk omzet behalen. Karin zegt: “De verkoopprijs van de app moet € 0,50 zijn voor een zo hoog mogelijke omzet.” Rudy is het niet met haar eens. “We moeten om de hoogste omzet te krijgen de app voor € 0,75 verkopen”, zegt hij.

Bereken dat een verkoopprijs van € 0,50 een hogere omzet oplevert dan een verkoopprijs van € 0,75. Schrijf je berekening op.

Slide 22 - Open question

Nicole komt na vier weken met nieuws: “Hoera, de vraaglijn is verschoven!”

Is de gevraagde hoeveelheid apps gestegen of gedaald? Licht je antwoord toe bij een prijs van € 0,50 per app.

Slide 23 - Open question

Rikas en Varsi zitten in klas 4TL. Vandaag gaat het in de economie les over inkomensverschillen in Nederland. Rikas: “Prima, verschillen moeten er zijn.” “Onzin”, vindt Varsi: “Die rijke lui mogen best wat minder verdienen.” Een mooi onderwerp om een praktische opdracht voor economie van te maken. Beiden verzamelen informatie om hun mening kracht bij te zetten. Rikas en Varsi komen op een site de Gini-coëfficiënt tegen.

Welke conclusie kun je afleiden over de inkomensverdeling?
A
Het gemiddelde inkomen is hoger in Nederland dan in Polen.
B
Het gemiddelde inkomen is hoger in Polen dan in Nederland.
C
In de VS is de inkomensverdeling gelijkmatiger dan in Nederland
D
In Nederland is de inkomensverdeling gelijkmatiger dan in de VS.

Slide 24 - Quiz

Varsi vindt dat iedereen evenveel moet verdienen. Rikas vindt dat een
slecht idee: “Dan blijft de economische groei achter.”

Verklaar dat de economische groei kan achterblijven als iedereen
evenveel verdient.

Slide 25 - Open question

Uit het onderzoek blijkt dat Russische jongeren gek zijn op smartphones geïmporteerd uit het Westen. Volgens geïnterviewde Anatoly Polikov: ”Je moet direct naar de winkel rennen als je het geld ervoor hebt, morgen is je mobiel alweer duurder. De wisselkoers van de roebel, ten opzichte van de euro, verandert elke dag enorm.”

Anatoly spaart zelf helemaal niet: “In Rusland kan je het best alles wat je verdient gelijk uitgeven.”

Anatoly is niet van plan om te gaan sparen. Wat is de beste verklaring voor zijn handelswijze?
A
De spaarrente is lager dan de inflatie.
B
De spaarrente is gelijk aan de inflatie.
C
Het gemiddelde prijspeil in Rusland daalt sterk.
D
Het gemiddelde prijspeil in Rusland blijft gelijk.

Slide 26 - Quiz

Anna, een vrouw van 44 jaar, is pas gescheiden van haar man. Met haar dochter van 12 jaar huurt zij sinds een maand een flat. Ze maakt een overzicht van haar uitgaven.
Eerst benoemt zij haar uitgaven.
Welke vier uitgaven vormen vaste lasten van Anna?
Je kunt volstaan met noteren van de nummers.

Slide 27 - Open question

Daarna zet Anna haar inkomsten op een rijtje. Ze heeft drie soorten netto inkomsten:
Een bijstandsuitkering: 70% van het minimumloon. Het minimumloon bedraagt € 1.495,20 per maand.
Een schoonmaakbaan: € 35 per week.
Kinderbijslag voor haar dochter: € 281,07 per kwartaal.

Bereken de hoogte van de maandelijkse netto inkomsten van Anna.
Schrijf je berekening op.

Slide 28 - Open question

De inkomsten en uitgaven heeft ze nu op een rijtje. Dat valt tegen. Elke maand houdt ze weinig over om te sparen. Toch wil Anna iedere maand wat geld opzij leggen, omdat haar dochter over drie jaar een schoolreis naar Suriname gaat maken.

Noem, naast sparen voor een doel, nog twee andere motieven om te sparen.

Slide 29 - Open question

De schoolreis naar Suriname kost in totaal € 1.200. De school heeft voor ouders, die de schoolreis niet kunnen betalen, een regeling bedacht: De school betaalt voor deze ouders 40% van de prijs van de schoolreis. Het resterende bedrag betalen de ouders aan de school in drie jaar met
een vast bedrag per maand.

Bereken het maandbedrag dat Anna moet betalen aan de school. Ga er vanuit dat Anna gebruik kan maken van de regeling. Schrijf je berekening op.

Slide 30 - Open question

Inflatie Nederland daalt in december naar 0,7%
De inflatie is in december gedaald en komt uit op het laagste niveau in ruim vijf jaar. In november bedroeg de inflatie nog 1,0%. De dalende inflatie wordt vooral veroorzaakt door dalende benzineprijzen.

Welke conclusie over de grafiek is juist?
A
In 1998 waren de prijzen twee keer zo hoog als in 2014.
B
In 2012 en 2013 waren de prijzen even hoog.
C
In 2014 was de inflatie de laagste in 20 jaar.
D
In de periode 2002-2004 daalden de prijzen.

Slide 31 - Quiz

De docente vertelt verder: “In het persbericht stond ook nog dat de inflatie in 2014 gemiddeld slechts 1,0% was. Dat is fors lager dan de 2,5% in 2013.”
Anita: “Maar, dat is toch goed nieuws? U heeft ons verteld dat inflatie
hoger dan 2% kan leiden tot werkloosheid.”

Leg uit in twee stappen dat inflatie hoger dan 2% kan leiden tot werkloosheid.

Slide 32 - Open question

Mevrouw Tonk: “Dat klopt Anita. Maar er ontstaat nu ook het gevaar van deflatie. Dat wil zeggen dat de kosten van levensonderhoud zijn gedaald. Voor de consument klinkt dat gunstig. Echter economen vrezen dat de economische groei door deflatie lager wordt.” Hieronder staan drie economische verschijnselen.
1 Consumenten stellen aankopen uit.
2 Consumenten verwachten een verdere daling van de prijzen.
3 De productie daalt.

In welke regel staan deze verschijnselen zó dat een economisch logische gedachtegang ontstaat?
A
deflatie - 2 - 3 - 1 - afname van economische groei
B
deflatie - 1 - 2 - 3 - afname van economische groei
C
deflatie - 2 - 1 - 3 - afname van economische groei
D
deflatie - 1 - 3 - 2 - afname van economische groei

Slide 33 - Quiz

Mevrouw Tonk: “De inflatie in Nederland wordt door het CBS gemeten aan de hand van de consumentenprijsindex (CPI).” Mevrouw Tonk laat haar
leerlingen een voorbeeld zien van de bestedingen van een gemiddeld gezin.
Geef een reden waarom de wegingsfactor voor elke bestedingscategorie verschilt.

Slide 34 - Open question

Maak van onderstaande zinnen een economisch juiste tekst door de juiste woorden te kiezen.
Doe het zo: Noteer de nummers (1) en (2) op je antwoordblad. Vul bij de nummers de juiste woorden in. Kies uit de woorden die tussen haakjes staan.
We spreken van volledige prijscompensatie als de nominale verandering van het (netto) inkomen …(1)… (gelijk aan / hoger dan / lager dan) de inflatie is. Dat betekent dat de koopkracht van een werknemer …(2)… (daalt / gelijk blijft / stijgt).

Slide 35 - Open question