belastingrecht les 3 2024

belastingrecht les 3 2024
1 / 43
next
Slide 1: Slide
BELASTINGRECHTMBOStudiejaar 2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

belastingrecht les 3 2024

Slide 1 - Slide

Welke reacties mogelijk op belasting?
Welke reacties zijn er nu mogelijk op het het feit dat er belasting moet worden betaald?: 
  • Betalen: soms na aanmaning of dwanginvordering
  • Ontgaan: gunstigste weg in Nederland kiezen, bijv. aftrekposten of eenmanszaak omzetten in BV bij hoge winst, is legaal
  • Ontduiken: is illegaal, fraude, bijv. opvoeren onechte aftrekposten, valse facturen of niet opgeven inkomsten
  • Ontwijken: niet meer roken of drinken (geen accijns) of door de grens over te gaan door bv in België gaan wonen
  • Harder werken: om (tegenvallende) belastingaanslagen te kunnen betalen
  • Minder werken: zodat minder hoge belastingaanslagen worden opgelegd

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

aanslag of aangiftebelasting?
  • bij de aanslagbelasting gaat het om particulieren die deze belasting moeten betalen. Als particulier weet je namelijk vaak een stuk minder dan een bedrijf en krijg je dus hulp van de belastingdienst doordat ze je in de aanslag aangeven wat je moet betalen
  • bedrijven/werkgevers kunnen dit wel zelf uitrekenen en krijgen dus geen hulp van de belastingdienst en dus géén aanslag. Deze door bedrijven/werkgevers te betalen belastingen zijn dan ook een aangiftebelasting   
  • zoek dus altijd eerst uit wie de belasting betaalt, de particulier of het bedrijf/werkgever want dan weet je dus ook of het een aanslag of aangiftebelasting is!
  • 1 uitzondering hierop is de vennootschapsbelasting, want deze doet het bedrijf/werkgever maar is tóch een aanslagbelasting.  

Slide 6 - Slide

omzetbelasting is een indirecte belasting
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quiz

erfbelasting is een indirecte belasting
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

onroerendzaakbelasting is een voorbeeld van een aangiftebelasting
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

accijns is een voorbeeld van een aangiftebelasting
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

bronnen belastingrecht

Slide 11 - Mind map

Bronnen van belastingrecht
  • Algemene wetten: formeel belastingrecht-gaat over de procedure
Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)
Invorderingswet 1990
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
  • Heffingswetten: materieel belastingrecht-gaat over de inhoud
Bijv. Wet inkomstenbelasting 2001
  • Jurisprudentie
  • Verdragen

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

welke van de 4 is geen algemene wet op het gebied van het belastingrecht?
A
invorderingswet 1990
B
AWR
C
Awb
D
Wet op de loonbelasting 1964

Slide 16 - Quiz

in welke wet vinden we geen materieel belastingrecht terug?
A
Wet Inkomstenbelasting 2001
B
Wet op de Vennootschapsbelasting 1969
C
Wet op de Omzetbelasting 1968
D
Algemene Wet inzake Rijksbelastingen

Slide 17 - Quiz

Noem naast de algemene wetten en de verdragen nog minstens één bron van het belastingrecht

Slide 18 - Open question

Peter verdient 50.000 en Anton verdient 100.000. Het proportioneel tarief is 10%. Reken uit wat beiden aan belasting moeten betalen.

Slide 19 - Open question

wat is een andere benaming voor een belasting met een proportioneel tarief?
A
belastingmoraal
B
indirecte belasting
C
vlaktax
D
aanslagbelasting

Slide 20 - Quiz

In box 1 van de inkomstenbelasting geldt het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Welk belastingtarief hoort hierbij?
A
proportioneel tarief
B
progressief tarief

Slide 21 - Quiz

Omzetbelasting

  • Wat is omzetbelasting
  • Welke tarieven kent de omzetbelasting

Slide 22 - Slide

Wat is omzetbelasting
  • Bij omzetbelasting wordt er belasting geheven over een activiteit, namelijk over:
- de levering van goederen (vb. bij aankoop van een trui of van fruit in winkel)
- het verrichten van diensten (vb. bij het schilderwerk van de schilder) 
  • Je hebt er dus heel vaak mee te maken!
  • De omzetbelasting kennen we ook als BTW
  • Let op: niet bij alle goederen die je koopt betaal je BTW, denk bv aan accijnsgoederen, die hebben nl hun eigen belasting!

Slide 23 - Slide

Belastingtarief bij omzetbelasting
Bij omzetbelasting bestaan er meerdere tarieven:
  • Btw-tarief 21% - dit is het standaard tarief voor de meeste producten en diensten
  • Btw-tarief 9% -  dit is het verlaagd tarief voor 1e levensbehoefte (al is dit discutabel!) vb zijn : voedingsmiddelen, geneesmiddelen, agrarische producten, maar ook boeken, schoen-, kleding- en fietsenreparatie, personenvervoer en kappersdiensten.
  • Btw-tarief 0% - dit is vooral wanneer je goederen exporteert naar het buitenland.



Slide 24 - Slide

Waar betaal je omzetbelasting over? Over goederen en waarover nog meer?

Slide 25 - Open question

Als je een brood bij de bakker koopt hoeveel % BTW betaal je dan over het brood?
A
9%
B
21%
C
0%

Slide 26 - Quiz

Je hebt een mooie trui gezien bij de Bijenkorf en koopt deze. Welk BTW-tarief betaal je hierover?
A
21%
B
9%
C
0%

Slide 27 - Quiz

Een aantal belastingen nader bekeken
Wat betekenen de volgende belastingen:
- Overdrachtsbelasting 
- Assurantiebelasting 
- Accijns
- Verbruiksbelasting 

Slide 28 - Slide

vervolg
- Overdrachtsbelasting = belasting bij verkrijging van een onroerende zaak, zoals een huis. De koper betaalt deze dus!
- Assurantiebelasting = belasting over de premie voor een afgesloten verzekering
- Accijns = belasting op bepaalde goederen mede bedoeld om de aankoop hiervan te ontmoedigen, zoals alcohol, sigaretten, benzine
- Verbruiksbelasting = belasting op frisdrank, mineraalwater en vruchtensappen

Slide 29 - Slide

welke gemeentelijke belastingen ken je?

Slide 30 - Mind map

gemeentelijke belastingen
Welke gemeentelijke belastingen zijn er:
- onroerendzaakbelasting = belasting over de waarde van onroerende zaken in een gemeente, bv over een woning
- reinigingsheffing, ook wel afvalstoffenheffing = belasting  voor de afvoer van afval
- rioolheffing = belasting voor het transport en verzameling van rioolwater
hondenbelasting = belasting voor het hebben van een hond ivm hondendrollen!
- precariobelasting = belasting voor het hebben van voorwerpen in op of boven de gemeentegrond
toeristenbelasting = belasting bij verblijf in een andere gemeente
- parkeerbelasting = voorheen was een parkeerbon een boete en dus strafrecht, tegenwoordig een belasting! 

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Hoeveel boxen heeft de inkomstenbelasting?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

0,35%

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Heffingskorting
  • Algemene heffingskorting max € 3.070 (2023), afhankelijk van het inkomen
  • Arbeidskorting max. afhankelijk van inkomen
  • Voor deze lessen wordt uitgegaan van een standaard heffingskorting van € 3.000
  • Eerst belasting berekenen, dan de (AH bonus)korting toepassen

Slide 38 - Slide

en 2023)

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Box 3: inkomen uit sparen en beleggen
  • Vermogen is het (positieve) saldo van bezittingen en schulden (=heffingsgrondslag)
  • Vermogen op 1 januari van het heffingsjaar is bepalend
  • Niet het vermogen zelf wordt belast, maar de inkomsten hieruit ofwel vermogens-rendements-heffing!
  • Vrijgelaten gedeelte vermogen is € 57.000 per persoon (fiscale partners het dubbele)
  • Vast dus proportioneel tarief van 32% over het rendement en dus niet over het vermogen zelf!

Slide 41 - Slide

zoals het tot voor kort was:

Slide 42 - Slide

Als gevolg van uitspraak Hoge Raad
Inkomen uit vermogen in box 3 rechtvaardiger belasten
  • Vanaf 2026 komt er een nieuw stelsel voor box 3 waarin het werkelijke rendement op vermogen wordt belast. Voor de tussenliggende jaren werkt het kabinet met overbruggingswetgeving. De tijdelijke wetgeving gaat uit van de werkelijke verdeling van spaargeld, beleggingen en schulden. Daarbij gebruikt de Belastingdienst rendementspercentages die dichtbij de echte percentages voor sparen, beleggen of lenen liggen. 
Beter kijken wat iedereen persoonlijk heeft aan spaargeld of beleggingen
  • Het kabinet kijkt tijdens de overbruggingsperiode naar de echte verdeling van spaargeld en beleggingen. Daarbij gebruikt het rendementspercentages die gebaseerd zijn op de actuele percentages voor sparen of beleggen. De actuele spaarrente is bijvoorbeeld veel lager dan het rendement op beleggingen. Deze percentages worden per jaar voor iedereen bepaald.
Tot en met 2020 ging de belasting in box 3 uit van een vaste vermogensmix. Met vaste delen voor sparen en beleggen afhankelijk van de hoogte van het vermogen. Dit was voor iedereen hetzelfde, ook wanneer iemand alleen spaargeld had. Door dit systeem betaalden mensen met spaargeld (met laag rendement) te veel belasting. Beleggers (met hoog rendement) betaalden juist te weinig



Slide 43 - Slide