Proefwerkweek

Proefwerkweek
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Proefwerkweek

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Programma
- Proefwerk in de proefwerkweek
-We gaan samen een uittreksel maken 

-Klaar?
-Website en strip

Slide 3 - Slide

Opdracht
In tweetallen maak je een samenvatting in Word.

Je mag gebruiken maken van het boek.
Bekijk de filmpjes op de computer van Nieuw Nederlands.


Slide 4 - Slide

Doel
-Na de les hebben we een uittreksel voor ons proefwerk in de proefwerkweek.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Doel bereikt?
-Na de les hebben we een uittreksel voor ons proefwerk in de proefwerkweek.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Een signaalwoord is een woord, waarmee een bepaald verband wordt aangegeven tussen verschillende  zinnen. 
De verbanden zijn: 
1. opsomming
2. voorbeeld
3. oorzaak en gevolg
4. tegenstelling
5. conclusie

Slide 9 - Slide

Zinsverbanden en hun signaalwoorden  
1. opsomming
Als ik een cake bak, doe ik eerst de bloem en de suiker in de kom, daarna voeg ik de eieren en als laatste de boter toe. 
2. voorbeeld 
Je kan de suiker vervangen door bijvoorbeeld Zusto, Sukrin of Steviala.

3. oorzaak en gevolg
Doordat ik de temperatuur van de oven te hoog heb gezet, is mijn cake verbrand. 
Ik heb de temperatuur van de oven te hoog gezet, daardoor is mijn cake verbrand. 
4. tegenstelling
De cake had bruin moeten zijn, maar hij is zwart.
De ene cake is rechthoekig, maar de andere is rond. 

5. conclusie
De cake is zwart, dat betekent dat ik hem niet op ga eten. 
            +           +
          
                 


                 =

Slide 10 - Slide

1. Opsomming

  • En,
  • ook,
  • ten eerste, ten tweede,
  • eerst,
  • vervolgens,
  • daarna
  • als laatste, ten slotte, tot slot
  • verder
2. Voorbeeld
  • bijvoorbeeld,
  • ter illustratie,
  • zoals, denk aan, een voorbeeld is
3. Tegenstelling
  • Zo,
  • evenals,
  • in vergelijking met, soortgelijk(e),
  • maar, echter
  • Hoewel

4. Oorzaak en gevolg
  • want
  •  doordat
  • daardoor
  •  waardoor
  •  dat komt door
  •  dat heeft alles te maken met
  • door (dit alles)
  • als gevolg van

5. Conclusie
  • concluderend,
  • tot slot,
  • dus,
  • dat betekent,
  • kortom,
  • samengevat,
  • al met al

Slide 11 - Slide

Tekst lezen
-We lezen samen de tekst.


Slide 12 - Slide

Opdracht
-1. Zoek de signaalwoorden op in de tekst.
-2. Zoek welk verband (opsomming / conclusie/ voorbeeld enz.) de signaalwoorden (bijvoorbeeld, omdat, ook enz.) aangeven.


Slide 13 - Slide

1 april

Zoals jullie weten is 1 april een dag om grappen te maken. Bij vrienden op school, je ouders, je docenten, je opa en oma, kortom bij iedereen heb je wel eens een grap uitgehaald, waardoor je uren de slappe lach had.

Ook de BBC (Engelse televisieomroep) vond het tijd voor een 1 april grap. Het is ze namelijk gelukt om in 1957 honderden mensen te laten geloven dat ze hun eigen spaghetti konden oogsten, door middel van een spaghetti boom. Dus op 1 april zond het Britse televisieprogramma een kort nieuwsitem uit om aandacht te vragen voor de ‘Zwitserse spaghetti oogst’.
Ten eerste bracht dit filmpje meteen na de uitzending een storm van reacties teweeg. Dit kwam doordat spaghetti destijds niet goedkoop was. Verder belden honderden enthousiaste, goedgelovige mensen op naar de BBC, want ze wilden weten waar ze de spaghettiboom konden kopen. Het antwoord van de BBC was: ‘Door een spaghettisliertje is een blikje tomatensaus te leggen (mits vers!) en vervolgens maar te hopen op het beste’.

Slide 14 - Slide

1 april
Zoals jullie weten is 1 april een dag om grappen te maken. Bij vrienden op school, je ouders, je docenten, je opa en oma, kortom (tekstverband = conclusie) bij iedereen heb je wel eens een grap uitgehaald, waardoor (tekstverband = oorzaak-gevolg) je uren de slappe lach had.
Ook (tekstverband = opsomming) de BBC (Engelse televisieomroep) vond het tijd voor een 1 april grap. Het is ze namelijk (tekstverband = argument, reden, uitleg) gelukt om in 1957 honderden mensen te laten geloven dat ze hun eigen spaghetti konden oogsten, door middel van een spaghettiboom. Dus (tekstverband = conclusie) op 1 april zond het Britse televisieprogramma een kort nieuwsitem uit om aandacht te vragen voor de ‘Zwitserse spaghetti-oogst’.
Ten eerste (tekstverband = opsomming) bracht dit filmpje meteen na de uitzending een storm van reacties teweeg. Dit kwam doordat (tekstverband = oorzaak en gevolg) spaghetti destijds niet goedkoop was. Verder (tekstverband = opsomming) belden honderden enthousiaste, goedgelovige mensen op naar de BBC, want (tekstverband = oorzaak en gevolg) ze wilden weten waar ze de spaghettiboom konden kopen. Het antwoord van de BBC was: Door een spaghettisliertje is een blikje tomatensaus te leggen (mits vers!) en vervolgens (tekstverband = opsomming) maar te hopen op het beste.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Hoofdzaken en bijzaken

Slide 17 - Slide

Hoofdzaken en bijzaken
De belangrijke informatie in een tekst noem je de hoofdzaken.
Wat niet zo belangrijk is zijn de bijzaken.

Slide 18 - Slide

Hoofd- en bijzaken

De belangrijkste informatie in een tekst 
noemen we hoofdzaken.

Wat niet zo belangrijk is, zijn de bijzaken.

Slide 19 - Slide

Hoofdzaken

De belangrijke informatie over het onderwerp van de tekst.


Bijzaken

Minder belangrijke informatie. Deze zinnen maken de hoofdzaken duidelijker. Via: 

  • voorbeeld
  • herhaling
  • uitleg

Slide 20 - Slide

Programma
Programma 9-2 proefwerk
Hoofdstuk 2: lezen en woordenschat

Website

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Hoofdzaken en bijzaken

Slide 23 - Slide

Hoofdzaken en bijzaken
De belangrijke informatie in een tekst noem je de hoofdzaken.
Wat niet zo belangrijk is zijn de bijzaken.

Slide 24 - Slide

Hoofd- en bijzaken

De belangrijkste informatie in een tekst 
noemen we hoofdzaken.

Wat niet zo belangrijk is, zijn de bijzaken.

Slide 25 - Slide

Het onderwerp

Het onderwerp van een tekst vind je door te letten op: 
  • de titel
  • de eerste zin of de eerste alinea 
  • een afbeelding bij de tekst 
  • tussenkopjes en vetgedrukte of onderstreepte woorden in de tekst 

Slide 26 - Slide

KERNZINNEN
- in een kernzin zet een schrijver vaak het belangrijkste van de alinea: de hoofdzaak

- andere zinnen bevatten bijzaken, minder belangrijke dingen

Slide 27 - Slide

Hoofdzaken vinden
Lees de inleiding en lees het slot.
Lees ook de eerste en de laatste zin van elke alinea, want hierin staat meestal de belangrijkste informatie.

De lay-out (opmaak) van een tekst helpt vaak ook de hoofdzaken te vinden. Die staan vaak vetgedrukt of als uitleg in een andere kleur.  

Slide 28 - Slide

Waar staan de hoofd- en bijzaken?
Hoofdzaken staan in kernzinnen:
- meestal de eerste of laatste zin van een alinea
- soms de tweede zin van een alinea
- lees de inleiding en het slot
Bijzaken: nadere uitleg of voorbeeld. Middenstuk.
- bijzaken herken je soms aan signaalwoorden: bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals, onder andere

Slide 29 - Slide

Hoofdzaken

De belangrijke informatie over het onderwerp van de tekst.


Bijzaken

Minder belangrijke informatie. Deze zinnen maken de hoofdzaken duidelijker. Via: 

  • voorbeeld
  • herhaling
  • uitleg

Slide 30 - Slide

De bouwstenen van een tekst 
titel
inleiding
middenstuk
bron
afbeelding
slot
tussenkopje

Slide 31 - Drag question

Een tekst kan op verschillende manieren ingeleid worden. Welke manier hoort er NIET bij?
A
een conclusie trekken
B
een deskundige voorstellen
C
de aanleiding voor het schrijven noemen
D
een vraag stellen

Slide 32 - Quiz

Wat zal geen passend deelonderwerp zijn bij het hoofdonderwerp 'vakantie'?
A
kamperen
B
heimwee
C
hotelovernachting
D
teamsporten

Slide 33 - Quiz

In het slot wordt de tekst afgerond. Welke manier van afronden hoort er NIET bij?
A
een advies geven
B
de aanleiding noemen
C
waarschuwen
D
een toekomstverwachting geven

Slide 34 - Quiz

Wat zijn hoofdzaken?
A
de hoofdgedachte en de kernzin samen
B
Wat in een tekst belangrijk is
C
de inleiding
D
de alinea's

Slide 35 - Quiz


De hoofdzaken vind je altijd...
A
in de inleiding en in het slot
B
alleen in de inleiding
C
in de kern
D
door heel de tekst

Slide 36 - Quiz

Bijzaken zijn: Meerdere antwoorden zijn goed.
A
voorbeelden
B
belangrijke informatie
C
herhaling
D
uitleg

Slide 37 - Quiz

Hoofdzaak of bijzaak?
A
Hoofdzaak
B
Bijzaak

Slide 38 - Quiz

Een hoofdzaak is het... van de tekst
A
Doel
B
Voorbeeld
C
Belangrijkste
D
De titel

Slide 39 - Quiz

WAT IS DE HOOFDZAAK?
De burgemeester bezocht afgelopen zaterdag mevrouw de Jong voor haar honderdste verjaardag.
Mevrouw de Jong woont in een verzorgingshuis.
A
De burgemeester bezocht afgelopen zaterdag mevrouw de Jong voor haar honderdste verjaardag.
B
Mevrouw de Jong woont in een verzorgingshuis.

Slide 40 - Quiz

WAT IS DE HOOFDZAAK?
Alle leerlingen van klas twee hebben voor de herfstvakantie de boswachter geholpen. De leerlingen moesten op de fiets naar het bos. In het bos werden ze in groepen ingedeeld.
A
Alle leerlingen van klas twee hebben voor de herfstvakantie de boswachter geholpen.
B
De leerlingen moesten op de fiets naar het bos.
C
In het bos werden ze in groepen ingedeeld.

Slide 41 - Quiz

Waar vind je GEEN hoofdzaken?
A
Inleiding
B
Slot
C
Tussenkopjes
D
Voorbeelden

Slide 42 - Quiz

Hoofdzaken
Bijzaken
Belangrijkste informatie.
Minder belangrijke informatie.

Slide 43 - Drag question

hoofdzaak
bijzaak
Mijn toets begint woensdag om 8.30u
Ik doe bijvoorbeeld ook aan tennis
Nederlands wordt bestuurd door het kabinet
Naast de begrippen moet je op de toets ook weten wat een hoofdzaak is.
Voor het proefwerk lezen moet je goed oefenen.

Slide 44 - Drag question

Samengevat
- Hoofdzaken: de belangrijkste informatie in een tekst. 
- Elke alinea heeft een eigen hoofdzaak, want de schrijver
   wil in elke alinea iets vertellen
- de rest van de zinnen zijn bijzaak.





Slide 45 - Slide