Economie 3GT 2.2 betalen en bankieren

• Economie
• Middelbare school
• vmbo g, t
• Leerjaar 2,3

Hoofdstuk 2 Thuis in geldzaken

2.2 Betalen en bankieren

Doelen van de les

• Je kunt het verschil benoemen tussen een betaalpas en creditcard
  
• Je kunt het begrip debet- en creditsaldo uitleggen
• Je kunt het begrip debet- en creditrente uitleggen 
• Je kunt een nieuw banksaldo berekenen

Pinpas

Pinpas = Een pin- of betaalpas is een pas waarmee betalingen kunnen worden verricht met gebruik van een pincode (persoonlijk identificatienummer). 

Kun je geld opnemen bij de betaalautomaat.

Creditcard

Betalen met de creditcard is een vorm van giraal betalen. De creditcardmaatschappij schiet het geld voor.
Pas aan het eind van de maand worden de betalingen van je rekening afgeschreven.

Kun je ook geld mee opnemen. 

Creditsaldo

• positief saldo
• geld op je rekening
• hier krijg je creditrente over, wat positief is!

Debetsaldo

• negatief saldo
• geld tekort op je rekening
• hier krijg je debetrente over, wat negatief is!

Men zegt: Ik sta 

in de rood

Bankrekening

Creditsaldo:

Bij een positief saldo, heb je geld te goed, je staat in de "plus". 

Debetsaldo: 

Als je meer uitgeeft dan tot je op je rekening hebt staan, ontstaat er een tekort. Zo een negatief saldo noem je ook wel 'rood staan'.

Saldo

Saldo is het geld dat ik op mijn rekening heb staan.

  € 45,00 = creditsaldo/ in de plus     (ik ontvang creditrente)

-€ 45,00 = debetsaldo/ in de min       (ik betaal debetrente)

bankrekening

Saldo                     * Creditsaldo :(in de plus)

                                 * Debetsaldo (in de min)

Roos heeft een creditsaldo van € 52. Ze krijgt € 80 kleedgeld binnen. Haar werkgever heeft haar maandloon overgemaakt a € 125. Ze heeft kleding geshopt voor € 72 en verschillende kleine transacties in de supermarkten waren samen € 22,50. Ze heeft tweedehands een piano gekocht voor € 300. Wat is haar nieuwe saldo? 

antwoord

52 + 80 + 125 - 72 - 22,50 - 300 = - € 137,50 

ofwel  € 137,50 debet

Internetbankieren

• opdrachten geven voor het overschrijven van geld
• opgeven wanneer er betaald moet worden
• op elk moment het saldo van je bankrekening bekijken

Maken

paragraaf 2.2

Bespreken van de opdrachten