Kern Communicatie 20 Argumentatiestructuren: theorie en opdrachten
Kern Communicatie
Hoofdstuk 20 Argumentatiestructuren theorie en opdrachten
Kern Communicatie
Hoofdstuk 20 Argumentatiestructuren
theorie en opdrachten
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4
This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Kern Communicatie
Hoofdstuk 20 Argumentatiestructuren theorie en opdrachten
Kern Communicatie
Hoofdstuk 20 Argumentatiestructuren
theorie en opdrachten
Slide 1 - Slide
Lesonderdelen
herhalingsopdracht vorige les
aanvaardbaarheid van feiten en niet-feiten
argumentatiestructuren
verzwegen argumenten
argumentaties beoordelen
Slide 2 - Slide
Mensen met tattoos hebben geen impuls-remming.
Een HALT-straf werkt beter dan gevangenisstraf.
Samen uit eten is gezelliger dan samen naar de film.
De meeste schoolliefdes lopen op niets uit.
De Duitser is nu eenmaal gezags-
getrouwer dan de Nederlander.
Feitelijke uitspraak
Waarderende uitspraak
Na het impressionisme is het volledig misgegaan met de schilderkunst.
Boeren zijn de grootste vervuilers van Nederland.
Een goede docent geeft meer om zijn leerlingen dan om zijn vak.
Slide 3 - Drag question
Aanvaardbaarheid
begrip dat belangrijke rol speel bij de beoordeling van argumenten.
betekenis: te aanvaarden, acceptabel
aanvaardbaarheid van een feitelijke uitspraak wordt anders beoordeeld dan van een waarderende uitspraak.
Slide 4 - Slide
Feiten en aanvaardbaarheid
beoordeling: waar of niet waar
je weet of kunt nazoeken of de uitspraak klopt
waarheid soms lastig vast te stellen
Slide 5 - Slide
Niet-feiten en aanvaardbaarheid
waarderende uitspraken zijn niet waar of onwaar
je kunt er wel een oordeel over hebben
over waarheid kan consensus bestaan: men víndt het waar (bijv. dieren hoor je goed te behandelen)
in een betoog hebben waarderende argumenten meer uitleg nodig: extra argumenten om aanvaardbaarheid te ondersteunen
Slide 6 - Slide
Waarom zijn waarderende argumenten vaak moeilijker te beoordelen dan feitelijke?
Slide 7 - Open question
Argumentatiestructuren
Slide 8 - Slide
Enkelvoudige argumatie
een standpunt met één argument
Slide 9 - Slide
Onafhankelijke nevenschikkende argumentatie
een standpunt met twee
(of meer) argumenten, die los van elkaar de mening ondersteunen; je kunt ze ook in een enkelvoudige argumentatie gebruiken
Slide 10 - Slide
Afhankelijke nevenschikkende argumentatie
een standpunt met twee
(of meer) argumenten die elkaar versterken; de argumenten zijn niet los van elkaar te gebruiken of de argumentatie is dan veel minder sterk.
Slide 11 - Slide
Onderschikkende argumentatie
het argument wordt zelf ook ondersteund door een argument:
een subargument.
Slide 12 - Slide
Combinatie van argumentatiestructuren
zie je vaak in uitgebreide redeneringen, bijvoorbeeld combinatie van nevenschikking en onderschikking
Slide 13 - Slide
In welke twee subcategorieën kun je nevenschikkende argumentatie onderverdelen?
Slide 14 - Open question
Het is belangrijk dat de Kijkwijzer verplicht is (1), want niet alle films zijn geschikt voor kinderen (2) omdat kinderen het onderscheid tussen echt en fictie nog niet kunnen maken.(3)
A
onafhankelijke nevenschikking, 1 is standpunt, 2 en 3 zijn argumenten
B
afhankelijke nevenschikking, 1 is standpunt, 2 en 3 zijn argumenten
C
onderschikkende argumentatie, 2 is argument en 3 subargument
D
onderschikkende argumentatie, 2 is subargument en 3 argument
Slide 15 - Quiz
Ik heb écht niks met haar (1): ik val op grappige, kleine vrouwen (2) en zij is groot en altijd bloedserieus (3).
A
onafhankelijke nevenschikking, 1 is standpunt, 2 en 3 zijn argumenten
B
afhankelijke nevenschikking, 1 is standpunt, 2 en 3 zijn argumenten
C
onderschikkende argumentatie, 2 is argument en 3 subargument
D
onderschikkende argumentatie, 2 is subargument en 3 argument
Slide 16 - Quiz
Het is onmogelijk dat je mij in het Texas Steak House hebt gezien (1): ik ben sinds vorig jaar vegetariër (2) en ik was toen met de camper op vakantie in Italië (3).
A
onafhankelijke nevenschikking, 1 is standpunt, 2 en 3 zijn argumenten
B
afhankelijke nevenschikking, 1 is standpunt, 2 en 3 zijn argumenten
C
onderschikkende argumentatie, 2 is argument en 3 subargument
D
onderschikkende argumentatie, 2 is subargument en 3 argument
Slide 17 - Quiz
Ik ga niet op kanopolo (1), want mijn zus zit daarbij (2) en ik wil niet bij dezelfde vereniging als mijn zus (3).
A
onafhankelijke nevenschikking, 1 is standpunt, 2 en 3 zijn argumenten
B
afhankelijke nevenschikking, 1 is standpunt, 2 en 3 zijn argumenten
C
onderschikkende argumentatie, 2 argument en 3 is subargument
D
onderschikkende argumentatie, 2 subargument en 3 is argument
Slide 18 - Quiz
Hoe zie je of iets (on)afhankelijke nevenschikking of onderschikkende argumentatie is?
Bij onderschikkende argumentatie vormt het ene argument een nieuwe stelling voor het andere argument (subargument): standpunt, omdat argument (= nieuw standpunt), omdat subargument.
Bij afhankelijke nevenschikking hebben de argumenten elkaar nodig en ondersteunen samen de stelling: standpunt, omdat argument x en argument y.
Bij onafhankelijke nevenschikking kun je de argumenten ook enkelvoudig gebruiken.
Slide 19 - Slide
Verzwegen argumenten
Slide 20 - Slide
Verzwegen argumenten
worden niet letterlijk uitgesproken, maar spelen wel een rol in de redenering
spreker/ schrijver gaat er stilzwijgend van uit
spreker/schrijver veronderstelt dat luisteraar/ lezer deze argumenten deelt (en aanvaardbaar vindt)
kun je weergeven in de vorm van 'Als ...., dan ....'-uitspraak: als argument, dan standpunt
Slide 21 - Slide
Gespreksvoorbeeld
Leerling: 'De minzame moordenaar is een saai boek, omdat er weinig in gebeurt.'
Docent: 'Je wilt toch niet beweren dat een boek saai is als er weinig in gebeurt!'
Analyse
standpunt: de minzame ... boek; argument: omdat ...gebeurt
docent oneens met verzwegen argument leerling: Als er weinig in een boek gebeurt, dan is het saai.
Slide 22 - Slide
Opdracht bij de volgende vier open vragen:
Lees de argumentatie en noteer wat het verzwegen argument is. Gebruik de 'Als ...., dan ....'-vorm.
Als hoort steeds bij het argument in het voorbeeld en dan bij de stelling.
Slide 23 - Slide
'Onze minister-president is een goede premier, omdat hij laat zien dat hij boven de partijen staat.' Verzwegen argument?
Slide 24 - Open question
'Meer zakgeld krijg je niet: je zus kreeg destijds evenveel.' Verzwegen argument?
Slide 25 - Open question
'De gezondheidszorg in Nederland is geprivatiseerd maar lijkt nog steeds een overheidsorganisatie, want de patiënt staat nog steeds niet centraal.' Verzwegen argument?
Slide 26 - Open question
'Iedereen zou evenveel belasting moeten betalen want bij de slager betalen we toch allemaal ook evenveel voor een karbonaadje? ' Verzwegen argument?
Slide 27 - Open question
Bedenk een aanval op: 'Als een een minister-president laat zien dat hij boven de partijen staat, dan is hij een goede premier.'
Slide 28 - Mind map
Bedenk een aanval op: 'Als iets voor je zus geldt (of gold), dan geldt het ook voor jou.'
Slide 29 - Mind map
Argumentaties beoordelen
Stel jezelf altijd de volgende vragen:
Zijn de argumenten aanvaardbaar?
Zijn de argumenten relevant?
Zijn de bronnen die worden aangehaald betrouwbaar?
Is de argumentatie consistent: zitten er geen tegenstrijdigheden in de argumentatie?