Laagland module 1 test theorie

Theorie 
Laagland
1.1
1.2
1.3
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Theorie 
Laagland
1.1
1.2
1.3

Slide 1 - Slide

Stel je jezelf de vraag waar/ niet waar bij fictie?
A
ja
B
nee

Slide 2 - Quiz

Een gebruiksaanwijzing, recept of leertekst is...
A
fictie
B
non-fictie

Slide 3 - Quiz

Fictionele teksten waaraan veel betekenis wordt gehecht noemen we:
A
Lectuur
B
Literatuur

Slide 4 - Quiz

Het taalgebruik in literaire teksten verschilt van het alledaagse taalgebruik.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

Vormen van rijm of beeldspraak verwacht je bij literaire teksten eerder dan in een leertekst of gebruiksaanwijzing.
A
niet waar
B
waar

Slide 6 - Quiz

In welke 3 groepen kunnen we literaire teksten verdelen?
A
romans, drama, poëzie
B
proza, gedicht, toneel

Slide 7 - Quiz

Romans zijn verdeeld in hoofdstukken.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

1.2 Leesmotivaties zijn redenen om een boek te lezen; ontspanning, herkenning, realistische onderwerpen.
A
niet waar
B
waar

Slide 9 - Quiz

Literaire teksten kunnen een effect op lezers hebben.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Als niet alle informatie wordt gegeven dan noemen we dit een ........plek.
A
open
B
gesloten

Slide 11 - Quiz

Hoe kunnen open plekken ontstaan?
A
wisselen van verteller, extra informatie geven
B
geheimzinnig gedrag van personages
C
extra info geven, geheim komt uit
D
Wisseling verteller, info achterhouden, zonder reden vreemd gedrag.

Slide 12 - Quiz

Literaire teksten veronderstellen kennis over de werkelijkheid.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Alle open plekken (vragen) zijn ingevuld aan het einde van een boek.
A
open einde
B
gesloten einde

Slide 14 - Quiz

Wanneer ontstaat spanning?
A
bij het ontbreken van duidelijke personages
B
bij het ontbreken van relevante informatie

Slide 15 - Quiz

Er zijn 3 soorten spanning bij literatuur?
A
raadsel, quiz, angst
B
raadsel, geheim, samenhang
C
raadsel, geheim, dreiging
D
samenhang, raadsel, quiz

Slide 16 - Quiz

Een ander woord voor 'soort tekst' is?
A
mentaal schema
B
genre

Slide 17 - Quiz

1.3 Waardoor verandert je smaak.
A
leeftijd
B
leeftijd, interesse, maatschappelijke achtergrond en opleiding
C
leeftijd en interesseverandering
D
maatschappelijke achtergrond, opleiding

Slide 18 - Quiz

Hoe noemen we die verandering in smaak?
A
identiteit
B
smaakontwikkeling

Slide 19 - Quiz