Woordenschat groep 3

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 4

Woordenschat en rebussen

Deel 1

Welk woord past bij de zin?

Wortel, boontjes en bloemkool noem je ...

1. fruit
2. groente

Welk woord past bij de zin?

kopjes en borden horen bij het …

1. servies
2. bestek

Welk woord past bij de zin?

Hiermee kun je meten.

1. liniaal
2. alfabet

Welk woord past bij de zin?

Een kleine kangoeroe groeit in de …

1. buffel
2. buidel

Welk woord past bij de zin?

Boehoe, snik. Ik kan niet tegen mijn …

1. winst
2. verlies

Welk woord past bij de zin?

Het wijsje van de muziek.

1. deuntje
2. couplet

Welk woord past bij de zin?

Dit is een huisje op wielen

1. caravan
2. bagage

Welk woord past bij de zin?

lente, herfst, zomer en winter

1. seizoenen
2. jaartal

Welk woord past bij de zin?

We moeten een langere weg nemen

1. spoor
2. omweg

Welk woord past bij de zin?

Hier bestuurt de kapitein de boot.

1. stuurhut
2. anker

Welk woord past bij de zin?

Hier hou je je aan vast op de trap.

1. waslijn
2. leuning

Dit woord past bij:

Omweg

1. We moeten een langere weg nemen (links)
2. Een weg waar je achterom moet kijken (rechts)

Wat betekent het woord:

Wat betekent het woord: deelnemer

1. iemand die meedoet (deelneemt) aan iets
2. iemand die veel dingen neemt
3. iemand die alles eerlijk verdeelt
4. iemand die van voetbal houdt

Deel 2

Welke hoort erbij?

vuurrood

1. heel zwaar
2. heel rood
3. heel wit
4. heel hard

Welke hoort erbij?

sneeuwwit

1. heel zwaar
2. heel rood
3. heel wit
4. heel hard

Welke hoort erbij?

loodzwaar

1. heel zwaar
2. heel rood
3. heel wit
4. heel hard

Welke hoort erbij?

keihard

1. heel zwaar
2. heel rood
3. heel wit
4. heel hard

Welke hoort erbij?

zo licht als

1. gras
2. een veertje
3. een varken
4. een beer

Welke hoort erbij?

zo sterk als

1. gras
2. een veertje
3. een varken
4. een beer

Welke hoort erbij?

zo lui als

1. gras
2. een veertje
3. een varken
4. een beer

Welke hoort erbij?

zo groen als

1. gras
2. een veertje
3. een varken
4. een beer

Deel 3

Los de rebus op:

Wat vond je van de les?

1. 
2. 
3. 
4.