Brandon Brown veut un chien

1 / 37
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Vocabulaire chapitre 1
il veut = hij wil
un chien = een hond
grand = groot
très = erg/heel
comme = zoals
mais = maar
il ne veut pas = hij wil niet

Slide 2 - Slide

une couleur = een kleur
blanc = wit
noir = zwart
sa soeur = zijn zus
un rat = een rat
horribles = vreselijk/verschrikkelijk
son amie = zijn vriendin

Slide 3 - Slide

elle a = zij heeft
aussi = ook
son ami = zijn vriend
comme = zoals
non plus = ook niet
dans = in
le parc = het park

Slide 4 - Slide

il y a = er is /er zijn
beaucoup de = veel
il voit = hij ziet
il dit = hij zegt
avec = met
petit = klein
avec conviction = vol overtuiging

Slide 5 - Slide

à la télé = op de televisie
il regarde = hij kijkt
il dit = hij zegt
avec admiration = met bewondering
parfait = perfect/volmaakt
comme = zoals
beaucoup de = veel
désespéré = wanhopig 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Chapitre 2: p. 5
je veux = ik wil
demander = vragen
demande = vraagt
beaucoup de responsabilités = veel verantwoordelijkheden
répond = antwoord
responsable = verantwoordelijk
seulement = nog maar/slechts/alleen maar
une responsabilité = een verantwoordelijkheid
exactement = precies
répond = antwoord
intelligemment = beantwoord

Slide 10 - Slide

Chapitre 2: p. 6
une responsabilité = een vrantwoordelijkheid
lui dit = zegt tegen hem
dit = zegt
responsable = verantwoordelijk
un cadeau d'anniversaire = verjaardagscadeau
parfait = perfect

Slide 11 - Slide

Chapitre 2: p. 7
dit = zegt
difficiles = moeilijk
lui dit = zegt tegen haar/hem
causer = veroorzaken
causent = veroorzaken
il considère = hij beschouwt/overdenkt
la réponse = het antwoord
parce que = omdat
exactement = precies 
difficiles = moeilijk
vraiment = echt

Slide 12 - Slide

Chapitre 2: p. 8 en 9
cause = veroorzaakt
le gardien = de bewaker (waakhond)
irritée = geirriteerd
elle ne veut pas continuer la conversation = zij wil niet verder gaan met het gesprek
non plus = ook niet
À ce moment-là = op dat moment
interrompt = onderbreekt 
la conversation = het gesprek
elle répond = zij beantwoord
elle ignore = zij negeert
content = blij 
vraiment = echt

Slide 13 - Slide

Chapitre 3: p. 10
quitter = verlaten
la maison = het huis
à vélo = op de fiets
lui dit sa maman = zegt zijn moeder tegen hem
dire = zeggen
rentrer = thuiskomen

Slide 14 - Slide

Chapitre 3: p. 11
je rentre = ik kom thuis
il va chez Jake = Hij gaat naar Jake (naar zijn huis)
il voit = hij ziet
son ami = zijn vriend
son chien = zijn hond
leur dit Brandon = zegt Brandon tegen hun
il répond = hij antwoordt
sauter = springen
impressionné = onder de indruk
très = heel/erg
causer = veroorzaken

Slide 15 - Slide

Chapitre 3: p. 12
répondre = beantwoorden                                                                   à vélo = op de fiets
surpris = verrast                                                                                        répond Brandon = antwoordt Brandon
ma maman dit = mijn moeder zegt
que = dat
les chiens causent = de honden veroorzaken
beaucoup de = veel
pas tous = niet allemaal
parfait = perfect/volmaakt
dit = zegt
lui dit = zegt tegen hem
avec conviction = vol overtuiging
je veux = ik vil
comme = zoals
les deux amis = de twee vrienden
ils vont = zij gaan

Slide 16 - Slide

Chapitre 3: p. 13
Dans = in
il y a = er zijn
beaucoup de = veel
aussi = ook
Brandon et Jake voient = Zij zien
soudain = plotseling
Brandon voit = Brandon ziet
un chiot = een pup/een jong hondje

Slide 17 - Slide

Chapitre 3: p. 14
dit = zegt
avec = met
un chiot = een pup 
un collier = een halsband
jaune = geel
Brandon prend = Brandon pakt
lui dit = zegt tegen hem
Ils inspectent = zij inspecteren /onderzoeken
il n'y a pas = er is geen
sur = op

Slide 18 - Slide

Chapitre 3: p. 15
Il n'y a pas de nom = Er staat geen naam
sur le collier = op de halsband
dit = zegt
non plus = ook niet
où = waar
demande = vraagt
Ils observent = zij observeren/bekijken
ils voient = zij zien
il ne voient pas = zij zien niet 
ils passent = zij brengen door
soudainement = plotseling
Allons-y! = Laten we gaan!
Tu vas l'emmener chez toi? = Neem je hem mee naar huis?
Emmène-le chez toi! = Neem hem mee naar huis!

Slide 19 - Slide

Chapitre 3: p. 16
Brandon veut = Brandon wil
vraiment = echt
l'emmener = hem meenemen
demander = vragen
irrité = geirriteerd
répond = antwoordt
interrompt = onderbreekt
finalement = uiteindelijk
persuader = overhalen
Brandon décide = Brandon besluit
en secret = in het geheim
Brandon prend = Brandon pakt

Slide 20 - Slide

Chapitre 4 (vanaf p. 19)
il emmène = hij neemt mee
il s'endort = hij slaapt in
rapidement = snel
se réveiller = wakker worden
le bruit = het lawaai
le matin = de ochtend
il dort = hij slaapt
content = blij/tevreden
mouillé = nat

Slide 21 - Slide

Chapitre 4 (vanaf p. 21)
manger = eten
des céreales = muesli
il prend = hij neemt/pakt
le chiot = de pup
le placard = de kast
fermer = dichtdoen
la porte = de deur
chercher = zoeken/halen
parce que = omdat
le chien réveille  = de hond maakt wakker
rapidement = snel

Slide 22 - Slide

p. 21/22
il les emmène = hij brengt ze/hij neemt ze mee
sa maman le voit = zijn moeder ziet hem
elle va = zij gaat
pour voir ce qu'il fait = om te zien wat hij doet
Brandon la voit = Brandon ziet haar
il fait = hij maakt
le bruit = het lawaai
une solution = een oplossing
pourquoi = waarom
tu fais = jij maakt
comme = zoals

Slide 23 - Slide

p. 22/23
demande = vraagt
parce que = omdat
je veux = ik wil
répondre = antwoorden
une imagination fertile = een rijke verbeelding 
soudain = plotseling
attentivement = aandachtig
avec surprise = verrast
le lit = het bed
mouillé = nat
tu as fait pipi ? = heb je geplast?

Slide 24 - Slide

p. 22/23
une explication = een uitleg
elle n'exite pas = zij bestaat niet
donc = dus
répondre = antwoorden
une voix = een stem
beaucoup de = veel
des accidents = ongelukken
embarrassé = in verlegenheid
il admet = hij geeft toe
il ne peut plus = hij kan niet meer
confesser = toegeven

Slide 25 - Slide

p. 24
à-ce moment-là = op dat moment
autre = ander
répondre = antwoorden
fermer = dichtdoen
la porte = de deur
rapidement = snel
quand = als
il prend = hij pakt/neemt
il voit que = hij ziet dat

Slide 26 - Slide

Chapitre 5
décider = besluiten
il ne va pas
quitter = verlaten
toute la journée = de hele dag
abandonner = verlaten
le chiot = de pup
une imagination fertile = een rijke fantasie
une forteresse = een vesting
le gardien = de bewaker
en réalité = in werkelijkheid
son chien dort = zijn hond slaapt


Slide 27 - Slide

Vervolg chapitre 5
il dort beaucoup = hij slaapt veel
Bientôt = gauw/spoedig
dit = zegt
Vous voulez manger? = Willen jullie eten
répond = antwoordt
content = blij
un secret = een geheim
seul = alleen
avec = met 

Slide 28 - Slide

Chapitre 5 (vervolg)
des filles = meisjes
lui dit = zegt tegen hem
quitter = verlaten
toute la journée = de hele dag
rentrer = thuiskomen
appeler = roepen
encore une fois = nog een keer
Papa est rentré = Papa is thuisgekomen
C'est l'heure du dîner! = Het is tijd om te eten

Slide 29 - Slide

Chapitre 5; pagina 29
Papa est rentré = Papa is thuisgekomen                        
C'est l'heure du dîner! = Het is tijd om te eten
elle va = zij gaat
voir = zien
il ne quitte pas = hij verlaat niet
sa chambre = zijn kamer
il ne veut pas = hij wil niet
abandonner = alleen laten
son chiot = zijn pup
je veux = ik wil
dîner = eten, dineren
dans = in
ma forteresse = mijn fort
d'une voix = met een stem
très ferme = heel hard

Slide 30 - Slide

Chapitre 5; pagina 29 (vervolg)
je suis capitaine = ik ben kapitein
irrité = geirriteerd
tu vas = jij gaat
avec = met
Brandon prend = Brandon pakt
il quitte = hij verlaat
il emmène = meenemen, wegbrengen, wegvoeren
dans le placard = in de kast
il ferme la porte = hij doet de deur dicht
le chiot = de pup
content = blij, tevreden
le chiot n'est pas content = de pup is niet tevreden
Il fait beaucoup de bruit. = Hij maakt veel lawaai. 
Il ferme la porte. = Hij doet de deur dicht.
sa chambre = zijn kamer

Slide 31 - Slide

Chapitre 5; pagina 30

Il va dîner. = Hij gaat eten.
Brandon ne mange pas = Brandon eet niet 
beaucoup = veel
parce que = omdat
le chiot fait = de pup maakt
beaucoup de bruit = veel lawaai
donc = dus
Brandon fait = Brandon maakt
des bruits de chiot = geluiden van de pup
comme = zoals
demande = vraagt
parce que = omdat
un chien = een hond
répond = antwoord
quelle imagination = wat een fantasie
dit= zegt
d'un bébé = van een baby
irritée = geirriteerd


Chapitre 5: pagina 31

À ce moment-là = op dat moment
le chiot fait de pup maakt
vraiment = echt
beaucoup de bruit = veel lawaai
rapidement = snel
Brandon imite = Brandon doet na
aussi = ook
les deux continuent à= de twee gaan door met
ne fais plus de bruit = maak geen lawaai meer
s'il te plaît = alsjeblieft
je veux retourner = ik wil terugkeren
dans ma forteresse = naar/in mijn  fort
d'une voix de = met de stem van 
dit = zegt

Slide 32 - Slide

Chapitre 5: pagina 32

Retourne = Keer terug
dans ta forteresse = in/naar je fort
sa chambre = zijn slaapkamer
rapidement = snel
en faisant des bruits de chiot = terwijl hij de geluiden van een pup maakt
Ils ne s'imaginent pas que = zij kunnen zich niet voorstellen dat
il existe un chiot dans la chambre = er is/bestaat/verblijft een pup in de slaapkamer
de = van
un vrai chiot = een echte pup
il ferme la porte = hij doet de deur dicht
il dit = hij zegt
Chapitre 6: pagina 33

un secret = een geheim
problématique = problematisch
Brandon va prendre = Brandon gaat pakken
son chien = zijn hond
dans le placard = in/uit de kast
il l'emmène = hij neemt hem mee
il entre = hij komt binnen
soudain = plotseling
il y a = er is
un bruit = een geluid
Brandon quitte = Brandon verlaat
il voit = hij ziet
par = door
la fenêtre = het raam

Slide 33 - Slide

Chapitre 6: pagina 34

Comment va le chiot? = Hoe gaat het met de pup?

répond = antwoordt
Il entre = hij komt binnen
par = door
la fenêtre = het raam
tous les deux = allebei

Chapitre 6: pagina 35

Jake voit = Jake ziet

Comment s'appelle le chiot? = Hoe heet de pup?

Il s'appelle = Hij heet
dit = zegt
maintenant = nu
il ne fait pas = hij maakt geen
il dort = hij slaapt
des figurines militaires  = militaire poppetjes
ils imaginent = zij stellen zich voor, bedenken, verzinnen
ils gardent = zij bewaken
la forteresse = het fort
contents = blij, tevreden


Slide 34 - Slide

Chapitre 6: pagina 36

soudain = plotseling
entre = komt binnen
Brandon quitte = Brandon verlaat
rapidement = snel
demande = vraagt
va au lit! = ga naar bed!
je veux = ik wil
que tu ailles aux toilettes = dat je naar de wc gaat
pour faire pipi = om te plassen
On ne veut pas = we willen niet/geen
Chapitre 6: pagina 37
un autre accident = een ander ongeluk
au lit = in bed
d'une voix très ferme = met een harde stem
embarrassé = beschaamd
parce que = omdat
mentionné = genoemd
son lit mouillé = zijn natte bed
sa maman quitte = zijn moeder verlaat
Brandon ferme la porte = Brandon sluit de deur
Tu as fait pipi au lit? = Heb jij in bed geplast?
dit = zegt
répond = antwoordt
dans le placard = in de kast
aussi = ook
le pantalon = de broek
mouillé = nat
pas content = niet blij
Jake quitte = Jake verlaat  
Il rentre chez lui = Hij gaat naar huis

Slide 35 - Slide

Chapitre 6: pagina 38

il voit = hij ziet
le liquide jaune = de gele vloeistof
par terre = op de grond
Brandon décide = Brandon besluit
que = dat
ne ... plus = niet meer
dormir = slapen
dans son lit = in zijn bed
il retourne = hij komt terug
il ferme = hij sluit, hij doet dicht
la porte = de deur
il va = hij gaat
au lit = naar bed
bientôt = gauw, spoedig
Brandon s'endort = Brandon valt in slaap
le chiot dort = de pup slaapt
le matin = de ochtend 

Chapitre 6: pagina 38 (vervolg)
Le chiot fait = De pup maakt
beaucoup de bruit = veel lawaai
Le chiot n'est plus = De pup is niet meer
prendre = pakken, nemen
horrible = verschrikkelijk
par terre = op de grond


Slide 36 - Slide

Chapitre 6: Pagina 39

Brandon voit = Brandon ziet
du caca = poep
dit = zegt
appelle = roept
Brandon saute = Brandon springt
du lit = van het bed
il prend = hij neemt, hij pakt
il l'emmène = hij brengt hem
le placard = de kast
soudain = plotseling
sa maman entre = zijn moeder komt binnen
surprise = verrast, verbaasd
quand = als
elle voit = zij ziet
par terre = op de grond
Qu'est-ce qui s'est passé? = Wat is er gebeurd? 
Que c'est embarrassant! = Wat pijnlijk! 
Chapitre 6: pagina 40

il n'a pas d'explication = hij heeft geen uitleg
il ne répond pas = hij antwoordt niet
répète = herhaalt
Qu'est-ce qui s'est passé? = Wat is er gebeurd?
Pourquoi = Waarom
tu as fait caca = jij hebt gepoept
par terre = op de grond
malade = ziek
demande = vraagt
répond = antwoord
embarrassé = beschaamd
je suis désolé = het spijt me
puis = vervolgens
elle quitte = zij verlaat

Slide 37 - Slide