Spelling en formuleren (examentraining)

Spelling en formuleren
Welk werkwoord is FOUT gespeld?
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5,6

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Spelling en formuleren
Welk werkwoord is FOUT gespeld?

Slide 1 - Slide

Meld je altijd even bij de conciërge als je vermoed dat je te laat bent.
A
meld
B
vermoed
C
meld en vermoed
D
alles is goed

Slide 2 - Quiz

Er werd door de supporters gejuichd en gejoelt, toen er gescoord werd.
A
gejuichd
B
gejoelt
C
gejuichd en gejoelt
D
alles is goed

Slide 3 - Quiz

De patiënt werd eerst verdoofd en daarna door de goed voorbereidde arts geopereerd.
A
verdoofd
B
voorbereidde
C
geopereerd
D
alles is goed

Slide 4 - Quiz

Dat wordt je medegedeeld zodra je het formulier ingevuld hebt.
A
wordt
B
medegedeeld
C
ingevuld
D
alles is goed

Slide 5 - Quiz

Welke is goed?
A
herinneren
B
herrinneren

Slide 6 - Quiz

Welke is goed?
A
heroepen
B
herroepen

Slide 7 - Quiz

Welke is goed?
A
interessant
B
interressant
C
interresant
D
interesant

Slide 8 - Quiz

Welke is goed?
A
onmiddellijk
B
onmidelijk
C
onmiddelijk
D
onmidellijk

Slide 9 - Quiz

Welke is goed?
A
verradelijk
B
verraderlijk

Slide 10 - Quiz

Welke is goed?
A
verassing
B
verrassing

Slide 11 - Quiz

Welke is goed?
A
hardhandig
B
harthandig

Slide 12 - Quiz

Welke is goed?
A
hardgrondig
B
hartgrondig

Slide 13 - Quiz

Welke is goed?
A
hopelijk
B
hopenlijk

Slide 14 - Quiz

Welke is goed?
A
elektriciteit
B
electriciteit

Slide 15 - Quiz

Welke is goed?
A
abonnee
B
abbonnee
C
abonee
D
abbonee

Slide 16 - Quiz

Welke is goed?
A
te alle tijde
B
ten alle tijde
C
te allen tijde
D
ten allen tijden

Slide 17 - Quiz

Misleidende duo's
Sommige woorden zijn verwarrend, welke betekenis is goed?

Slide 18 - Slide

Financieel aangesproken kunnen worden.
A
aansprakelijkheid
B
verantwoordelijkheid

Slide 19 - Quiz

Complete tegenstelling: 'Ik ga naar de markt, mijn zus gaat niet weg.'
A
daarentegen
B
integendeel

Slide 20 - Quiz

Iets slechts ... je aan iemand.
A
dank
B
wijt

Slide 21 - Quiz

Werken, zijn taak vervullen.
A
fungeren
B
functioneren

Slide 22 - Quiz

Gedwongen door de wet of een voorschrift.
A
genoodzaakt
B
verplicht

Slide 23 - Quiz

Na een voorzetsel als lijdend voorwerp.
A
hun
B
hen

Slide 24 - Quiz

Vage tijdsaanduiding
A
indertijd
B
destijds

Slide 25 - Quiz

verschillende, verscheidende
A
meerdere
B
meer

Slide 26 - Quiz

indien, op voorwaarde dat, als
A
mits
B
indien

Slide 27 - Quiz

volstrekt niet
A
niet het minst
B
niet in het minst

Slide 28 - Quiz

Oorzaak - gaat buiten de wil van de mens om
A
omdat
B
doordat

Slide 29 - Quiz

Vaak
A
geregeld
B
regelmatig

Slide 30 - Quiz

Het is onderzocht.
A
schijnbaar
B
blijkbaar

Slide 31 - Quiz

Heeft met tijd te maken.
A
tenslotte
B
ten slotte

Slide 32 - Quiz

Aarzelen, niet kunnen kiezen.
A
twijfelen
B
weifelen

Slide 33 - Quiz

Zo kun je bijvoorbeeld met een PowerPoint snel een mooie presentatie maken.
A
tautologie
B
contaminatie

Slide 34 - Quiz

Opnoteren, voorbijpasseren, duur kosten, zich irriteren, overnieuw
A
contaminatie
B
tautologie

Slide 35 - Quiz

Erik sprak twee uur over het reglement, wat Karel overbodig vond.
A
het spreken over het reglement
B
het reglement

Slide 36 - Quiz

Gebruik het goede verwijswoord: 

Slide 37 - Slide

De mediatheek is gesloten ... wordt verbouwd
A
hij
B
zij
C
het

Slide 38 - Quiz

De pers organiseerde een campagne die ... imago moest verbeteren.
A
zijn
B
haar
C
hun

Slide 39 - Quiz

De merrie keek verveeld om zich heen totdat ... een leuke hengst zag staan.
A
hij
B
zij
C
het

Slide 40 - Quiz

De Universiteitsraad kwam terug op ... democratisch genomen besluit.
A
zijn
B
haar

Slide 41 - Quiz

Deze discussie raakt kant noch wal: ... is echt zinloos.
A
hij
B
zij
C
het

Slide 42 - Quiz

Het landbouwschap heeft in ... wijsheid besloten de bedragen te verhogen.
A
zijn
B
haar
C
hun

Slide 43 - Quiz