Vragend voornaamwoord Grammaire III u3

Qu'est-ce que tu as fait pendant le weekend?
1 / 18
next
Slide 1: Mind map
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Qu'est-ce que tu as fait pendant le weekend?

Slide 1 - Mind map

1.Op welke manieren kun je in het frans een vraagstellen?
2. Welke vraagwoorden ken je?

Slide 2 - Open question

Grammatica III u3- Een vraag stellen
  
Met een vraagwoord (voorbeelden van Franse vraagwoorden komen in een volgende dia en staan in par. 11.1 van je manuel)

 vraagwoord + est-ce que + ow + persoonsvorm
est-ce qu‘on parle français?

Slide 3 - Slide

Een vragende zin met vraagwoord

 Vraagwoord + est-ce que + onderwerp + persoonsvorm?

VOORBEELDEN:

  • Quand est-ce que tu arrives?
  • Pourquoi est-ce que tu viens?
  • Comment est-ce qu'elle s'appelle?
  • Qu'est-ce que  tu vois?

== Deze manier kan altijd! ==

Slide 4 - Slide

quand
comment
combien
Pourquoi
Qui
Que
waar
wanneer
hoe
hoeveel
Waarom
Wie
Wat

Slide 5 - Drag question

Een vraag stellen, andere manieren
Er zijn ook andere manieren om een vraag te stellen met een vraagwoord. Maar de manier met est-ce que is altijd correct. Andere manieren zijn:


vraagwoord+ ow+pv
Où on parle français?
ow+pv + vraagwoord
On parle français ?
vraagwoord + inversie 
parle-t-on français?

Slide 6 - Slide

Andere manieren, nog een paar voorbeelden



Onderwerp + Persoons Vorm  +  vraagwoord

  • vb. Tu arrives quand?

Vraagwoord + Onderwerp + Persoons Vorm

  • vb. Pourquoi tu es en retard?

Vraagwoord + Persoons Vorm + Onderwerp (inversie)

  • vb. Où est-il?


Slide 7 - Slide

Les pronoms interrogatifs: wie/wat

Wie en wat zijn vragende voornaamwoorden. Hoe je deze woorden vertaalt, hangt af van hun functie in de zin, namelijk of ze onderwerp of lijdend voorwerp zijn.


Slide 8 - Slide

Les pronoms interrogatifs 

Als wie het onderwerp is, gebruik je qui of qui est-ce qui
Qui est ton prof préféré?
Wie is je favoriete leraar?
Qui est-ce qui est ton prof préfére?
Wie is je favoriete leraar?


Slide 9 - Slide

Les pronoms interrogatifs 
Als wie het lijdend voorwerp is, gebruik je qui gevolgd door inversie of est-ce que.
Qui as-tu invité à ta fête? / Qui est-ce que tu as invité à ta fête?
Wie heb je uitgenodigd voor je feestje?

Na een voorzetsel blijft qui altijd qui
À qui tu penses? Aan wie denk je?




Slide 10 - Slide

Les pronoms interrogatifs 
Als wat het onderwerp is, gebruik je qu'est-ce qui.


Qu'est-ce qui t'intéresse?

Wat interesseert jou?





Slide 11 - Slide

Les pronoms interrogatifs 

Als wat gevolgd wordt door een vorm van être en een zelfstandig naamwoord, gebruik je quel(le)(s).
De vorm hangt af van het zelfstandig naamwoord dat er achter staat.
Quelle est ta matière préférée?

Wat is je lievelingsvak?







Slide 12 - Slide

Les pronoms interrogatifs 
Als wat het lijdend voorwerp is, gebruik je que/qu' gevolgd door inversie of est-ce que.
Que vas-tu faire après ton bac? / Qu'est-ce que tu vas faire après ton bac?
Wat ga je doen na je diploma?
Na een voorzetsel verandert que/ qu'in quoi
À quoi tu penses? Waaraan denk je?






Slide 13 - Slide

quel, quelle, quels, quelles
  • quel= wat (als er een vorm van 'être' achter komt en een zelfstandig naamwoord)
  • quelle est ta matière préférée? 
  • quelles sont tes  matières préférées? 
  • quel est ton pays préféré?
  • quels sont tes pays préféres?

Slide 14 - Slide

quelles
quel
quels
quelle
sont les solutions?
est le livre de Pierre?
sont les cadeaux?
est la vérité?

Slide 15 - Drag question

Samenvatting
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Wie

Qui
Qui est-ce qui
Qui + inversie
Qui est-ce que
Wat


Qu'est-ce qui


Que/Qu' + inversie
Qu'est-ce que
Wie/wat met voorzetsel
Qui (wie)
Quoi (wat)
Wat + vorm van être + zelfstandig naamwoord
Quel(le)(s)


Slide 16 - Slide

Let op!
Voor een klinker verandert que in qu'.
(qui verandert nooit)

Qu'avez-vous fait pendant le cours de français?

Wat hebben jullie gedaan tijdens de Franse les?

Slide 17 - Slide

Oefeningen
 Je krijgt nu  15 minuten de tijd om de oefeningen bij de grammatica te maken. Handig hierbij is par. 11 van je manuel. Maak 24b en 24c. Deze opdrachten gaan we na 15 minuten bespreken.


Slide 18 - Slide