4.3 en 4.4 Een eigen bedrijf

4.3 en 4.4 Een eigen bedrijf

4.4 Omzet, brutowinst en nettowinst
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

4.3 en 4.4 Een eigen bedrijf

4.4 Omzet, brutowinst en nettowinst

Slide 1 - Slide

Wat is een voordeel van eigen baas zijn?

Slide 2 - Open question

Wat is een nadeel van eigen baas zijn?

Slide 3 - Open question

Voordelen

alle verdiensten zijn voor jou

je kunt veel beslissingen nemen

je bepaalt zelf je werktijden
Nadelen

je hebt geen vast inkomen

je bent voor alles zelf verantwoordelijk

je maakt vaak lange werkdagen

je moet zelf voorzieningen regelen voor het geval je ziek of arbeidsongeschikt wordt

Slide 4 - Slide

De SWOT Analyse

Slide 5 - Slide

SWOT-anlyse:

  • Strenghts- weaknesses- opportunities-threats =
  1.  Sterktes en zwaktes van eigen bedrijf (INTERN)
  2.  Kansen en bedreigingen in de markt (EXTERN)  

Bij 1 denk je aan: imago - financiele situatie - kwaliteit - vaardigheden personeel
Bij 2 denk je aan: concurrenten (in de buurt) - klanten/ afnemers - distributie - regels/ wetten

Slide 6 - Slide

SWOT-analyse 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Doel van een onderneming
Voor veel ondernemingen is het doel winst maken

winst = omzet - kosten

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Afzet en omzet
Afzet = het aantal dat verkocht wordt

Omzet = het bedrag in geld dat de verkoper ontvangt van de kopers --> afzet x verkoopprijs

Slide 11 - Slide

Van omzet naar nettowinst
Omzet                                              = verkoopprijs x afzet  
Inkoopwaarde                              = inkoopprijs x afzet
-----------------    -
Brutowinst
Bedrijfskosten                              (Bijvoorbeeld: loon, huur, etc.)
-----------------     -
Nettowinst                                      

Slide 12 - Slide

Een winkel verkoopt 14 boeken. De boeken kosten € 12,50 per stuk.
Wat is hier de afzet?
A
14
B
12,50
C
175
D
1,50

Slide 13 - Quiz

Wat is brutowinst?
A
Omzet - inkoopwaarde van de omzet
B
opbrengst -bedrijfskosten
C
Afzet - inkoopwaarde van de afzet

Slide 14 - Quiz

Wat is brutowinst?
A
Omzet - inkoopwaarde van de omzet
B
opbrengst -bedrijfskosten
C
Afzet - inkoopwaarde van de afzet

Slide 15 - Quiz

Omzet =
A
afzet x verkoopprijs
B
afzet x brutowinst
C
afzet x nettowinst
D
afzet x inkoopprijs

Slide 16 - Quiz

Mitchel gaat petten en t-shirts verkopen.
Een pet is €20,-
Een Shirt is €40,-
Hij verwacht 15 petten en 30 shirts te verkopen.
Hoeveel geld krijgt hij binnen?

Slide 17 - Open question

Petten zijn €7,50 op te laten maken (15 stuks)
Shirts zijn €25,- om in te kopen (30 stuks)

Bereken hoeveel de inkoopkosten bedragen.

Slide 18 - Open question

Opdrachten maken
Maak de opdrachten 4.9 tot en met 4.14
Dit is huiswerk voor volgende keer

Slide 19 - Slide