4h schrijfstijl

schrijfstijl
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare school

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

schrijfstijl

Slide 1 - Slide

Welke kenmerken heeft een zorgvuldige schrijfstijl?
A
Een goede alinea-indeling
B
Logische opbouw en duidelijke zinnen, duidelijke woorden.
C
Lange zinnen met goede opbouw.
D
Een aanhef en een afzender.

Slide 2 - Quiz

verwijswoorden
  • 'de'-woord -> Verwijs met: hij, zij, die, deze, zijn, haar
  • 'het'-woord -> Verwijs met: het, dat, dit, zijn
  • meervoud -> Verwijs met: ze, die, hun

Slide 3 - Slide

Welk verwijswoord moet op de puntjes:
Vorige week werd een wolf gespot op de Veluwe. Het is de derde keer dat ... in ons land is gezien.
A
het
B
hij

Slide 4 - Quiz

Welk verwijswoord moet op de puntjes:
Niet eerder kwam het dier, ... niet ongevaarlijk is, zo ver Nederland in.
A
dat
B
hij

Slide 5 - Quiz

Welk verwijswoord moet op de puntjes:
Boeren zijn niet blij dat de wolf Nederland als ... leefgebied beschouwt.
A
zijn
B
hij

Slide 6 - Quiz

signaalwoorden
  • Signaalwoorden dragen sterk bij de helderheid van je tekst.

Slide 7 - Slide

Waar gebruik je signaalwoorden voor?
A
Om de functie van een stuk tekst aan te geven.
B
Om duidelijk te maken hoe er gelezen moet worden.
C
Om aan te geven dat een lezer op moet letten.
D
Om tekstverbanden duidelijk te maken.

Slide 8 - Quiz

Hoe zorgt een schrijver voor meer variatie in zijn tekst?
A
bijvoeglijk naamwoorden
B
meer alinea's
C
synoniemen
D
moeilijke woorden

Slide 9 - Quiz

schrijfstijl
  • schrijfstrategie 1: de juiste toon
  • schrijfstrategie 2: concrete woorden
  • schrijfstrategie 3: signaalwoorden
  • schrijfstrategie 4: woordvariatie -> verwijswoorden, synoniemen, omschrijvingen.

Slide 10 - Slide

werkwoordspelling

Slide 11 - Slide

werkwoordspelling
Welke werkwoordsvorm hoort op de puntjes?

Slide 12 - Slide

Ik heb hem al drie keer gevraagd of hij wat wil drinken, maar hij ... (antwoorden) maar niet.
A
antwoord
B
antwoordt
C
antwoorde
D
antwoor

Slide 13 - Quiz

Nadat hij de bus had gemist, ... (haasten) hij zich naar de metro.
A
haast
B
haaste
C
haastte
D
haas

Slide 14 - Quiz

... (wenden) u zich alstublieft tot de administratieve afdeling van ons bedrijf, want ik kan u niet helpen.
A
wend
B
wendt
C
wen
D
wendde

Slide 15 - Quiz

Onze docent scheikunde ... (beweren) in vroeger tijden regelmatig dat hij in het weekend nooit een druppel alcohol ... (nuttigen).
A
beweer, nuttig
B
beweert, nuttigt
C
beweerde, nuttigde
D
beweert, nuttigde

Slide 16 - Quiz

... (worden) nu eens verstandig en ... (bereiden) je toetsen voor!
A
word, bereid
B
wordt, bereidt
C
word, bereidt
D
word, bereiden

Slide 17 - Quiz

... (bevreemden) het je niet dat er sinds de aanstelling van Van Vleuten geld ... (worden) ontvreemd uit de kassa?
A
bevreemd, word
B
bevreemd, wordt
C
bevreemdt, wordt
D
bevreemdt, worden

Slide 18 - Quiz

Het ... (verbazen) me dat ik iedere dag moet ... (uitweiden) over het feit dat ik mijn koffie zwart drink.
A
verbaast, uitweidt
B
verbaasd, uitweiden
C
verbaasd, uitweidt
D
verbaast, uitweiden

Slide 19 - Quiz

Gisteren ... (braden) moeder de kippenvleugels, ... (stoven) vader de gehaktballetjes en vandaag ... (versmaden) mijn veganistische broer al die lekkere hapjes.
A
braadde, stoofde, versmaadt
B
braadde, stoofte, versmaadt
C
braadt, stooft, versmaadt
D
braade, stoofte, versmaadde

Slide 20 - Quiz

... (vinden) je ook niet dat we binnenkort eens samen op stap moeten gaan?
A
vind
B
vindt
C
vond
D
vondt

Slide 21 - Quiz

Ze ... (uitnodigen) haar ouders op eerste kerstdag ... en ... (voorbereiden) het klassieke gerecht op kerstavond ... .
A
nodig uit, bereid voor
B
nodigt uit, bereid voor
C
nodigt uit, bereidt voor
D
nodigde uit, bereidde voor

Slide 22 - Quiz