Lezen H1.3

Lezen: leesstrategieën
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lezen: leesstrategieën

Slide 1 - Slide

Leesvaardigheid
Ander onderdeel
lijdend voorwerp
hoofdgedachte
meervoud
hoofdpersoon
verwijswoord
krant
leesboek
woordbetekenis
signaalwoorden
tussenkopje
leesstrategie
zinsdelen

Slide 2 - Drag question

Wat betekent het woord strategie?
A
beleid
B
manier om iets aan te pakken
C
militaire actie

Slide 3 - Quiz

Leesstrategieën
Als je iets leest heb je altijd een doel. Iets opzoeken in een woordenboek heeft een ander doel dan een paragraaf uit een schoolboek leren. 
Verschillende manieren van lezen:
1. Verkennend lezen                    3. Zoekend lezen
2. Nauwkeurig lezen                   4. Studerend lezen

Slide 4 - Slide

Leesstrategieën (deel 1)
1. Verkennend lezen:  Je wil een eerste indruk krijgen van de tekst. (Je leest hem nog niet echt.)
Bijv.: Je wil weten of de tekst interessant genoeg is om hem helemaal te lezen.
2. Nauwkeurig lezen: Je wil de tekst helemaal begrijpen. (Je leest hem helemaal.)
Bijv.: Je leest een nieuwsbericht waar je geïnteresseerd in bent. 

Slide 5 - Slide

Leesstrategieën (deel 2)
3. Zoekend lezen: Je hebt een vraag en wil het antwoord weten.
Bijv.: Je zoekt de betekenis van een woord in de tekst. 
4. Studerend lezen: Je wil de informatie uit de tekst onthouden.
Bijv.: Je bent aan het leren voor je toets aardrijkskunde en wil de stof onthouden. 

Slide 6 - Slide

Welke leesstrategie gebruik je?
Je probeert een programma te vinden in een tv-gids.
A
verkennend
B
nauwkeurig
C
zoekend
D
studerend

Slide 7 - Quiz

Welke leesstrategie gebruik je?
Je gebruikt een handleiding om een kast van Ikea in elkaar te zetten.
A
verkennend
B
nauwkeurig
C
zoekend
D
studerend

Slide 8 - Quiz

Welke leesstrategie gebruik je?
Je leest een tekst waar je vragen over moet beantwoorden.
A
verkennend
B
nauwkeurig
C
zoekend
D
studerend

Slide 9 - Quiz

Welke leesstrategie gebruik je?
Je wil van de artikelen uit een tijdschrift alleen het artikel lezen dat je het meest interessant lijkt.
A
verkennend
B
nauwkeurig
C
zoekend
D
studerend

Slide 10 - Quiz

Welke leesstrategie gebruik je?
Je gebruikt een hoofdstuk uit een geschiedenisboek om je voor te bereiden op een proefwerk.
A
verkennend
B
nauwkeurig
C
zoekend
D
studerend

Slide 11 - Quiz

Wat is je doel als je verkennend leest?
A
Je wil precies weten wat er in de tekst staat.
B
Je wil een eerste indruk krijgen van de tekst.

Slide 12 - Quiz

Wat is je doel als je nauwkeurig leest?
A
Je wil precies weten wat er in de tekst staat.
B
Je wil een eerste indruk krijgen van de tekst.

Slide 13 - Quiz

En nu aan de slag!
- Huiswerk: maken en nakijken opdracht 1 en 2 van H1.3, dit is af op maandag 28-9, 7e uur. Schrijf het in je agenda!
- Vanaf nu altijd boek A meenemen, niet mee = aantekening!
- Je mag fluisterend in tweetallen samenwerken.
- Je hebt tot het einde van de les de tijd om aan je huiswerk te werken.

Slide 14 - Slide

Buitenkant
Alles wat te maken heeft met hoe een tekst er uitziet. 
- titel/ kopje
-deeltitel/ tussenkopje
- plaatjes
- alinea
- bron

Slide 15 - Slide

Titel/ Kopje
- staat boven de tekst
- vaak in een groter lettertype en vetgedrukt
- noemt SOMS het onderwerp
- geeft een aanwijzing over het onderwerp

* Bij een krantenbericht noem je de titel een kopje.*

Slide 16 - Slide

Deeltitel/ Tussenkopje
- titel midden in de tekst
- vaak vetgedrukt (soms ook iets groter lettertype)
- geeft aan waarover een tekstgedeelte gaat


* Bij een krantenbericht noem je deeltitel een tussenkopje.*

Slide 17 - Slide

'Aardbeving in Pakistan'
Deze titel ......
A
noemt het onderwerp.
B
geeft de belangrijkste informatie.

Slide 18 - Quiz

'Welpjes in dierenpark hit op internet'
Deze titel ......
A
noemt het onderwerp.
B
geeft de belangrijkste informatie.

Slide 19 - Quiz

Noem de tussenkopjes van de tekst hiernaast.

Slide 20 - Open question

Onderwerp
Geeft aan waar de tekst over gaat in 1 of een paar woorden.
Er staat NOOIT een persoonsvorm in het onderwerp.

Vb. 
- Mijn eerste vakantie in Azië
- Aardbevingen
- Het uitbreken van de griepepidemie


Slide 21 - Slide

Onderwerp
Zo vind je het onderwerp:
- lees de titel en de eerste alinea
- kijk naar vetgedrukte/ opvallende woorden
- bekijk plaatjes en lees wat erbij staat geschreven
- Stel de vraag: Waar gaat deze tekst over?

Het antwoord op die vraag is een woord of een paar woorden. 

Slide 22 - Slide

Als je de titel en de eerste alinea leest van tekst 1, weet je het onderwerp.
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quiz

Deelonderwerp
Dit is het onderwerp van een tekstgedeelte. 

Het deelondwerp kan gaan over 1 alinea, maar ook over een paar alinea's. 

Slide 24 - Slide

Wat is het deelonderwerp van het tekstdeel 'Eigenlijk t/m natte oppervlak'?

Slide 25 - Open question

Alinea
Elke langere tekst is opgebouwd uit alinea's.
In een alinea wordt een stukje van het onderwerp behandeld.

Hoe herken je een alinea?
- De laatste regel is niet helemaal vol.
- De eerste regel springt in.
- Er staat een witregel tussen twee alinea's.

Slide 26 - Slide

Welke kenmerken van een alinea zie je in de tekst hiernaast?

Slide 27 - Open question

Uit hoeveel alinea's bestaat de tekst hiernaast?
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 28 - Quiz

Bron
- Geeft aan waar de tekst vandaan komt.
- Staat altijd onderaan de tekst.
vb. 
Bron: naar NRC Handelsblad
Bron: naar www.7days.nl

Slide 29 - Slide