2+ mercredi le 19 mai

1 / 28
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

code lessonup invoeren
We gaan oefenen, oefenen, oefenen, oefenen en nog eens oefenen!


Slide 2 - Slide

Elizabeth et Mathias sont .......(groot)
A
grands
B
grand
C
grande
D
grandes

Slide 3 - Quiz

Wat betekent

le magasin

A
het magazijn
B
de winkel
C
gratis
D
het haar

Slide 4 - Quiz

Wat betekent

la robe

A
de rok
B
de hoofdstad
C
gratis
D
de jurk

Slide 5 - Quiz

Véra est ..........(engels)
A
anglais
B
anglaises
C
anglaisee
D
anglaise

Slide 6 - Quiz

Wat betekent

porter

A
de snelheid
B
vinden
C
dragen
D
kopen

Slide 7 - Quiz

Chloé et Samira sont .........(slim)
A
intelligents
B
intelligent
C
intelligentes
D
intelligente

Slide 8 - Quiz

Wat betekent

acheter

A
de snelheid
B
vinden
C
dol zijn op
D
kopen

Slide 9 - Quiz

Wat betekent

les cheveux

A
de ogen
B
de hoofdstad
C
gratis
D
het haar

Slide 10 - Quiz

Wat betekent

les yeux

A
de ogen
B
de hoofdstad
C
gratis
D
het haar

Slide 11 - Quiz

Mes parents sont ........(aardig)
A
sympathiques
B
sympathiquee
C
sympathique
D
sympathiqus

Slide 12 - Quiz

Wat betekent

presque

A
de snelheid
B
bijna
C
dol zijn op
D
kopen

Slide 13 - Quiz

Wat betekent

la capitale

A
de rok
B
de hoofdstad
C
gratis
D
de jurk

Slide 14 - Quiz

Vormen van het bijv. naamwoord. Wat hoort bij elkaar?
grand
grands
grande
grandes
mannelijke vorm

vrouwelijke vorm
mannelijk meervoud
vrouwelijk meervoud

Slide 15 - Drag question

à
en
au
aux
Italie
Bruxelles
Pays-Bas
Luxembourg
Paris
États-Unis
Pérou
Asie

Slide 16 - Drag question

Vormen van het bijv. naamwoord. Wat hoort bij elkaar?
geen verandering
(+ niks)
+ S
+ E
+ ES
mannelijke vorm

vrouwelijke vorm
mannelijk meervoud
vrouwelijk meervoud

Slide 17 - Drag question

Zet de tijden van vroeg naar laat:
(sleep blauw over rood)
deux heures moins dix
deux heures vingt
deux heures moins le quart
deux heures et demie
deux heures cinq

Slide 18 - Drag question

Présent / passé composé (être/avoir)
Ik ben geweest
Jij bent
Hij is
Zij heeft
Men heeft gehad
Wij hebben gehad
Jullie hebben 
Zij zijngeweest
Tu es
Elle a
il est
J'ai été
Elles ont été
Vous avez
On a eu
Nous avons eu

Slide 19 - Drag question

Le présent (nu)
Le passé composé
Je vais à la plage.
Nous avons regardé un film.
Tu as fait du ski.
Ma mère aime le chocolat!
J'ai visité mes grandparents.
Tu as fait les devoirs?

Slide 20 - Drag question

Maak een zin met een passé composé. Je hebt niet alle woorden nodig.
ma
père
a
écouté
un
film
mère
regardé
douze

Slide 21 - Drag question

présent
passé composé
je fais
j'ai fait
Nous choisissons
Vous avez choisi
Vous avez
Vous avez eu
Il a été
vous faites
Elles ont cherché

Slide 22 - Drag question

vertaal naar het Frans:
ik heb geslapen

Slide 23 - Open question

vertaal naar het Frans:
iets

Slide 24 - Open question

Hoe vertaal je het vraagwoord: hoe?
A
Comment
B
Quand
C
Qui
D
Pourquoi

Slide 25 - Quiz

Wat is het vraagwoord 'waarom'?
A
quand
B
pourquoi
C
combien
D

Slide 26 - Quiz

Wat is het vraagwoord "wie" in het Frans?
A
que
B
qui
C
combien
D
comment

Slide 27 - Quiz

Je mag de rest van de les gebruiken om te leren voor de toets van vrijdag

Slide 28 - Slide