2022/12/20

Wanneer krijg je achter het bezittelijk voornaamwoord een extra E ?
A
mannelijk / der
B
vrouwelijk / die
C
onzijdig / das
D
meervoud / die
1 / 34
next
Slide 1: Quiz
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wanneer krijg je achter het bezittelijk voornaamwoord een extra E ?
A
mannelijk / der
B
vrouwelijk / die
C
onzijdig / das
D
meervoud / die

Slide 1 - Quiz

Frau (v)
Mann (m)
Kind (o)
Kinder (mv)
Combineer het lidwoord met het zelfst.naamwoord
der
die
die
das
ein
ein
eine
keine

Slide 2 - Drag question

LINKS:
sleep het  bezittelijk voornaam-
woord
naar de 
juiste vertaling

RECHTS:
Sleep de juiste uitgang naar het zelfstandig- naamwoord
mijn
haar
onze
jouw
Läden (mv)
Verkäuferin (v)
Kunde (m)

ihr

mein

dein

unser

eine

ein


Keine

Slide 3 - Drag question

Wie heißt (jouw) ...... Mutter
A
dein
B
deine
C
ihr
D
sein

Slide 4 - Quiz

Wo steht (jullie) ..... school?
A
eure
B
ihre
C
euere
D
meine

Slide 5 - Quiz

Hast du (een) .... Haustier?
A
kein
B
keine
C
eine
D
ein

Slide 6 - Quiz

reflectie: haben und sein
ik moet allebei de rijtjes nog leren en oefenen
ik moet nog één rijtje leren en toepassen
ik ken de rijtjes, ik moet nog oefenen met toepassen
ik ben al lekker klaar en weet waar ik kan herhalen
ik kan dit al dromen...

Slide 7 - Poll

Schritt 3 - Wem der Schlittschuh passt...
Seite 23 Aufgabe 1: Hörverstehen 
Hör dir die Nachrichten an und ergänze die Sätze. 

Wir hören uns die Nachrichten 2 Mal an. 

Slide 8 - Slide

Herzlich Willkommen
Boeken op tafel 
telefoon mag je houden 
Rustig op je plek gaan zitten 

Slide 9 - Slide

Schritt 3 - Aufgabe 3 


Nachrichten über die Olympischen Spiele. 
Hör dir die Nachrichten an und kreuze die richtigen Antworten an. 

Slide 10 - Slide

werden
Was bedeutet werden in den folgenden Sätzen? 

Er wird 80 Jahre alt. 
Werdet ihr die Hausaufgaben machen? 
Wir werden noch da sein. 
timer
0:30

Slide 11 - Slide

werden
Bedeutet: worden, zullen of gaan 

ich ....
du .....
er/sie/es .....
wir ......
ihr .....
sie/Sie .....

Slide 12 - Slide

Es ... morgen schönes Wetter.
A
wird
B
werdet
C
wirst
D
werdt

Slide 13 - Quiz

Du ... heute schwimmen gehen.
A
wird
B
wirst
C
wurst
D
werd

Slide 14 - Quiz

Wir ... heute um zwölf abgeholt.
A
wurden
B
werden
C
worden
D
wirden

Slide 15 - Quiz

Ihr ... nicht gehen.
A
werdt
B
wirst
C
werdet
D
werd

Slide 16 - Quiz

Voltooid deelwoord
- Wordt gebruikt met het werkwoord "sein" dus:
ich bin geworden
du bist geworden 
er/ sie/ es/ man ist geworden 
wir sind geworden
ihr seid geworden
sie / Sie sind geworden

Slide 17 - Slide

Ich ... gestern 15 ...
A
bin, geworden
B
bist, worden
C
bin, worden
D
sind, geworden

Slide 18 - Quiz

Zum üben 
was
S. 24 Aufgabe 2, Seite 26 Aufgabe 5
wie
selbstständig
Hilfsmittel
In stilte aan de slag 
Zeit
5 Minuten
Ziel
Werden kunnen herkennen en vertalen
Fertig?
Wortschatz Schritt 2 lernen
timer
5:00

Slide 19 - Slide

Hörverstehen

We luisteren 2 keer! 

Slide 20 - Slide

reflectie: werden
ik moet het rijtje nog leren en oefenen
ik ken het rijtje, ik moet nog oefenen met toepassen
ik ben al lekker klaar en weet waar ik kan herhalen
ik kan dit al dromen...

Slide 21 - Poll

Jetzt alles zusammen
haben sein und werden

Slide 22 - Slide

Ich ............ dir die Matheaufgabe erklären.
A
habe
B
bin
C
werde

Slide 23 - Quiz

Ihr ....... das jetzt sagen!
A
wird
B
werdet
C
habt
D
seid

Slide 24 - Quiz

Ariane ............... noch in der Schule.
A
ist
B
wird
C
hat
D
hast

Slide 25 - Quiz


.............. du morgen 10 oder 14 ?
A
wirdst
B
wirst
C
bist
D
hast

Slide 26 - Quiz

Ich warte auf Anna. Sie .......... mein Biologiebuch.
A
haben
B
ist
C
wird
D
hat

Slide 27 - Quiz

.............. deine Eltern geschieden?
A
werden
B
sind
C
haben
D
hat

Slide 28 - Quiz

Wo .............. du deine Tasche versteckt?
A
habt
B
wirst
C
bist
D
hast

Slide 29 - Quiz

Frau Meier, wie alt .............Sie nächste Woche?
A
sind
B
werden
C
haben
D
wirst

Slide 30 - Quiz

Wir .......... den Lehrer um Hilfe bitten.
A
haben
B
sein
C
werden

Slide 31 - Quiz

Ich kann haben, werden und sein sicher anwenden!
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Zum üben 
was
S. 45 Aufgabe 5
wie
zu zweit
Hilfsmittel
Sitznachbarn en anders je docent
Zeit
3 Minuten
Ziel
Sätze bauen en grammatica herhalen
Fertig?
Maak een woordenschat toets voor je buurman

Slide 33 - Slide

Tschüss!!!

Slide 34 - Slide