Grammatik Test Kapitel 3

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t, havo, vwo
• Leerjaar 3

Test Modalverben und Lernliste

Modalverben im Präterium

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
Sie/sie

Welke uitgang komt achter de stam in de verleden tijd?

te

ten

test

ten

tet

te

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie

können

konnten

konntet

konntest

konnte

konnte

konnten

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie

müssen

mussten

musstet

musstest

musste

musste

mussten

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie

dürfen

durften

durftet

durftest

durfte

durfte

durften

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie

wollen

wollten

wolltet

wolltest

wollte

wollte

wollten

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie

wissen

wussten

wusstet

wusstest

wusste

wusste

wussten

Wat is juist?
(wollen in de verleden tijd)

1. ich wollten
2. ich wolle
3. ich wollte
4. ich wolltet

Wat is juist?
(voltooid deelwoord)

1. ich habe gewust
2. ich habe gewusst
3. ich habe gewist
4. ich habe gewisst

Wat is juist?
(dürfen in de verleden tijd)

1. wir dürfen
2. wir dürften
3. wir durfen
4. wir durften

Wat is juist?
(verleden tijd van können)

1. du konntest
2. du könntest
3. du konnst
4. du könnst

Benoem het werkwoord wat tussen haakjes staat in de verleden tijd.
Wann _________ (können) Sie weg?

Benoem het werkwoord wat tussen haakjes staat in de verleden tijd.
____________(dürfen) ihr dort parken?

Benoem het werkwoord wat tussen haakjes staat in de verleden tijd.
Pia ___________ (moeten) schnell zum Zug.

Benoem het werkwoord wat tussen haakjes staat in de verleden tijd.
Niemand ____________ (wissen), wo du bist.

Benoem het werkwoord wat tussen haakjes staat in de verleden tijd.
__________(willen) du in die Stadt gehen?

Vertaal het woord tussen haakjes en vervoeg het in de verleden tijd.
Ich ___________(mogen) nicht alleine reisen.

Vertaal het woord tussen haakjes en vervoeg het in de verleden tijd.
Warum ___________(moeten) du nach Bonn?

Vertaal het woord tussen haakjes en vervoeg het in de verleden tijd.
Wir __________ (kunnen) nicht rechts abbiegen.

Vertaal het woord tussen haakjes en vervoeg het in de verleden tijd.
____________ (weten) du, wie wir laufen müssen?

Vertaal het woord tussen haakjes en vervoeg het in de verleden tijd.
Ich __________(wollen) nicht mit dem Bus fahren.