Opties

Leerdoelen van vandaag:
- Je kunt uitleggen wat een optie is
- Je kunt een call- en putoptie beschrijven
- Je kunt long versus short positie uitleggen
- Je kunt het rendement bij opties berekenen
1 / 21
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4-6

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Leerdoelen van vandaag:
- Je kunt uitleggen wat een optie is
- Je kunt een call- en putoptie beschrijven
- Je kunt long versus short positie uitleggen
- Je kunt het rendement bij opties berekenen

Slide 1 - Slide

Beschrijf hoe het kopen van een optie werkt.

Slide 2 - Open question

Het kopen van aandelen, obligaties of opties

Aandelen: hier wordt je eigenaar van het bedrijf waar je aandelen van koopt.

Obligaties: hier wordt je geen eigenaar van het bedrijf maar leent het bedrijf alleen een bedrag waardoor je een vaste rente ontvangt.

Opties: is niets anders dan het recht om een aandeel op of voor een bepaalde datum te mogen kopen of te mogen verkopen.

Slide 3 - Slide

Opties
recht (of plicht) om in de toekomst (aandelen) te kopen of verkopen tegen een  vooraf vastgestelde prijs
gedurende een bepaalde periode of op vastgestelde datum

Kans op veel winst (of verlies) in een korte periode

Bij opties kan je handelen/beleggen in verschillende onderliggende waarden. Maar wij gaan het hebben over aandelenopties

Slide 4 - Slide

Op het CE moet je het rendement op opties kunnen analyseren. Bij het gebruik van opties horen een aantal belangrijke begrippen. Koppel de begrippen aan de definities.
Uitoefenprijs
Expiratiedatum
Optiepremie
Onderliggende waarde
Het product dat gekoppeld is aan de optie.
De prijs van de optie.
Het bedrag waartegen het gekoppelde product gekocht of verkocht kan worden.
De uiterste dag waarop de optie uitgeoefend kan worden.

Slide 5 - Drag question

Terminologie bij opties
  • De prijs vooraf afgesproken prijs waartegen je de onderliggende waarde (het aandeel) kan kopen of verkopen bij deze optie, heet de uitoefenprijs
  • De uiterste datum waarop het recht kan worden uitgeoefend, heet de expiratiedatum
  • Het bedrag waartegen de optie zelf wordt verhandeld, heet de optiepremie.

Slide 6 - Slide

De waarde van de optie

  • De waarde van een optie (= optiepremie) is voornamelijk gebaseerd op: 
1) de koers van de onderliggende waarde
2) de looptijd van het optiecontract en 
3) de volatiliteit.


Slide 7 - Slide

Sjoerd heeft de afgelopen maand de koers van het aandeel ABN-AMRO goed in de gaten gehouden. Hij ziet dat de koers behoorlijk is gestegen. Voor de komende maanden verwacht Sjoerd een daling van het aandeel ABN-AMRO. Hij zit erover te denken om opties te kopen en zo te verdienen aan deze verwachte koersdaling. Wat voor soort optie kan hij dan het beste kopen?
A
Een calloptie
B
Een putoptie

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Meghan wil graag opties van het bedrijf JUST EAT TAKEAWAY (TKW) kopen. Ze heeft op 11 maart 2021 een tabel gemaakt met daarin alle opties die op die dag voor dat bedrijf beschikbaar zijn.
Leg uit waarom optie 4 duurder is dan optie 5.

Slide 10 - Open question

Meghan ziet dat bij alle opties de expiratiedatum 19 maart 2021 is. Ze vindt dit erg kort dag en is op zoek naar alternatieven. Daarom zoekt ze naar een optie met dezelfde uitoefenprijs als optie 3, maar met als expiratiedatum 11 april 2021. Leg uit of deze optie duurder of goedkoper is dan optie 3.

Slide 11 - Open question

Uiteindelijk kiest Meghan toch maar voor optie 3. Ze koopt twee van deze opties, die elk als onderliggende waarde 100 aandelen hebben. De uitoefenprijs en optiepremie zijn per aandeel. Bereken het rendement in euro's op deze optie op 19 maart 2021, als op die dag de koers van een aandeel TKW € 84,30 bedraagt.

Slide 12 - Open question

Uiteindelijk kiest Meghan toch maar voor optie 3. Ze koopt twee van deze opties, die elk als onderliggende waarde 100 aandelen hebben. De uitoefenprijs en optiepremie zijn per aandeel. Bereken het rendement in euro's op deze optie op 19 maart 2021, als op die dag de koers van een aandeel TKW € 88,30 bedraagt.

Slide 13 - Open question

Uiteindelijk kiest Meghan toch maar voor optie 3. Ze koopt twee van deze opties, die elk als onderliggende waarde 100 aandelen hebben. De uitoefenprijs en optiepremie zijn per aandeel. Bereken het rendement op deze optie op 19 maart 2021, als op die dag de koers van een aandeel TKW € 92,30 bedraagt.

Slide 14 - Open question

Uiteindelijk kiest Meghan toch maar voor optie 3. Ze koopt twee van deze opties, die elk als onderliggende waarde 100 aandelen hebben. De uitoefenprijs en optiepremie zijn per aandeel. Boven welke aandelenkoers worden deze opties winstgevend voor Meghan? Vul het antwoord in zonder euroteken ervoor.

Slide 15 - Open question

Waar een koper is, moet natuurlijk ook een verkoper zijn. Bij opties noemen we dit de schrijver. Welke verwachting heeft de schrijver van optie 3 met betrekking tot de aandelenkoers van TKW? Licht je antwoord toe.

Slide 16 - Open question

Welke stelling(en) is/zijn juist?
Stelling I: De winst van de koper van een calloptie is gelijk aan het verlies van de koper van een putoptie
Stelling II: De winst van de koper van een calloptie is gelijk aan het verlies van de schrijver van diezelfde calloptie
A
Stelling I is juist; Stelling II is onjuist
B
Stelling I is onjuist; Stelling II is juist
C
Stelling I en II zijn allebei onjuist
D
Stelling I en II zijn allebei juist

Slide 17 - Quiz

Welke stelling(en) is/zijn juist?
Stelling I: Bij het schrijven van opties is de maximale winst die je kunt behalen gelijk aan de ontvangen optiepremie
Stelling II: Bij het schrijven van opties loop je meer risico dan bij het kopen van opties
A
Stelling I is juist; Stelling II is onjuist
B
Stelling I is onjuist; Stelling II is juist
C
Stelling I en II zijn allebei onjuist
D
Stelling I en II zijn allebei juist

Slide 18 - Quiz

Hieronder zie je vier grafieken met het rendement bij verschillende aandelenkoersen. Welke grafiek hoort bij welk type optie?
Calloptie kopen
Calloptie schrijven
Putoptie kopen
Putoptie schrijven

Slide 19 - Drag question

Slide 20 - Slide

We eindigen waar we begonnen: bij het vergelijken van opties met aandelen. Welke stelling(en) is/zijn juist?
Stelling I: Iemand die opties gekocht heeft (zonder dat hij/ zij ook de aandelen al heeft) loopt een groter risico in procenten ten opzichte van zijn/haar ingelegde geld dan iemand die alleen aandelen heeft gekocht
Stelling II: Iemand die opties heeft gekocht loopt een groter risico in euro's dan iemand die uitsluitend aandelen heeft gekocht.
A
Stelling I is juist; Stelling II is onjuist
B
Stelling I is onjuist; Stelling II is juist
C
Stelling I en II zijn allebei onjuist
D
Stelling I en II zijn allebei juist

Slide 21 - Quiz