Unit 4 Grammar review

INVENTIONS
Grammar Unit 4
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

INVENTIONS
Grammar Unit 4

Slide 1 - Slide

Bezit - possession 
Bij bezit van mensen gebruik je 's of '




Bij bezit van dingen, landen of plaatsen gebruik je ... of ...
the handle of the door, the Queen of Spain, the map of the town

enkelvoud (+'s)
meervoud eindigt op s (+')
Peter's rabbit
the girls' pets
Oscar's illustration
the pupils' parents

Slide 2 - Slide

De auto van John
A
John's car
B
Johns' car
C
The car of John

Slide 3 - Quiz

De gang van het huis
A
The house's hall
B
The houses' hall
C
The hall of the house

Slide 4 - Quiz

De boot van de kapitein
A
The captains' boat
B
The captain's boat
C
The boat of the captain

Slide 5 - Quiz

De kamer van de meisjes
A
The girls' room
B
The girl's room
C
The room of the girls

Slide 6 - Quiz

-ing vorm (gerund)
De gerund gebruik je na werkwoorden als: love, like, stop, hate..
als je dus je mening geeft over het doen van iets.
Achter zo'n werkwoord plak je dan -ing
Ik hou van fietsen = I love cycling.
Hij vind het leuk om te sporten = he likes playing sports
Ik stop met tv kijken = I stop watching tv.

Slide 7 - Slide


Ik hou van zwemmen.
A
loving to swim
B
love swimming
C
love to swim
D
love to swimming

Slide 8 - Quiz


Jij vind het leuk om te reizen.
A
enjoy travelling
B
enjoying to travel
C
enjoying travelling
D
enjoy to travelling

Slide 9 - Quiz


Zij haat skaten
A
hate to skate
B
hating skating
C
hate skating
D
hates skating

Slide 10 - Quiz

HAVE TO/HAS TO
You have to wear a seatbelt.
He has to wear a seatbelt. 

HAVE TO =Iets wat verplicht is (door iets/iemand anders: wet)ear a seatbelt.

Slide 11 - Slide

DON'T HAVE TO
DOESN'T HAVE TO 
You don't have to wear a tie.
She doesn't have to wear a tie.

don't have to = Iets hoeft niet.

Slide 12 - Slide


My mother ... be here on time. :)
A
don't have to
B
have to
C
doesn't have to
D
has to

Slide 13 - Quiz


You ... do this. :(
A
don't have to
B
do have to
C
have to
D
have not to

Slide 14 - Quiz

This / that / these / those
this kid = dit kind ( = 1 kind, hier dichtbij)
that kid = dat kind ( = 1 kind, daar verderop)
these kids = deze kinderen ( = meerdere kinderen, hier)
those kids = die kinderen ( = meerdere kinderen, daar)

hier
daar
enkelvoud
this
that
meervoud
these
those

Slide 15 - Slide

Use: this, these, that, those:

I want .... books over there.
A
this
B
these
C
that
D
those

Slide 16 - Quiz

this, that, these, those

... colours look beautiful on you!
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 17 - Quiz

.... is your pen over there on the desk.
.... is my pen here
A
This, This
B
That, That
C
This, That
D
That, This

Slide 18 - Quiz

... balloons here are nicer than .....ones over there.
A
Those, these
B
These, those
C
This, that
D
That, this

Slide 19 - Quiz

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

Je gebruikt de gebiedende wijs (in het Engels dus imperative) wanneer je iemand vertelt wat diegene moet doen. 
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

5.2 The Imperative
De Gebiedende Wijs

Slide 20 - Slide

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

Sit down!                            Ga zitten!
Open your books!            Doe je boeken open!
Be quiet!                             Wees stil!
Eat your meal!                   Eet je maaltijd op!
5.2 The Imperative
De Gebiedende Wijs

Slide 21 - Slide

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

5.2 The Imperative
De Gebiedende Wijs
Je gebruikt don't als iemand iets niet moet doen.
Sit down! 
Open your books!
Be quiet!
Don't sit down! 
Don't open your books!
Don't be quiet!

Slide 22 - Slide


Vertaal: Lees jouw boek.
(to read)

Slide 23 - Open question


Vertaal: Poets je tanden.
(to brush)

Slide 24 - Open question


Vertaal: Niet praten!
(to talk)

Slide 25 - Open question