2024_03_17 - Relatieve bijzin (B1)

Grammatica - De zin
Relatieve bijzin
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1-4

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica - De zin
Relatieve bijzin

Slide 1 - Slide

Voorbereiden
Opdracht: Vul in. Kies uit: met wie - aan wie - die  - dat - waarmee - waaraan - waarin 

  1. Daar loopt het meisje ___ naast mij woont.
  2. Dit is de jurk ___ ik gisteren heb gekocht.
  3. Is dit die film ___ Brad Pitt speelt?
  4. Petra is een collega ___ ik regelmatig samenwerk.

Bespreek in duo's:
Wanneer schrijf je die en wanneer dat? Wanneer schrijf je waaraan en wanneer aan wie
timer
5:00

Slide 2 - Slide

Instructie
Een relatieve bijzin kan beginnen met die, dat, waar + prepositie of prepositie + wie.

Voorbeelden:

  • De roze tas die ik bij H&M zag, vond ik helaas te duur.
  • Het verhaal dat hij me vertelde, was saai.
  • De bus waarmee we naar Spanje reizen, heeft pech. 
  • Die buurman met wie je ruzie hebt, staat voor de deur...


Slide 3 - Slide

Samengevat
Op welke manier verwijs je in verschillende situaties?
De relatieve bijzin zonder prepositie
de-woorden
het-woorden
Ze kent een man die veel geld heeft gewonnen. 
Ze werd verrast door het onderzoek dat ze gedaan had. 
De relatieve bijzonder met prepositie
dingen
personen
Dat is het goede doel waar ik geld aan wil geven. 
Dit zijn de mensen met wie ik heb gesproken. 


die
dat



waar + voorzetsel
voorzetsel + wie

Slide 4 - Slide

Oefening 1
Opdracht: Log in bij LessonUp, lees de zin en kies het juiste relatief pronomen.

Slide 5 - Slide

1. De telefoniste ... mij hielp, was zeer behulpzaam.
A
die
B
dat
C
met wie
D
waarmee

Slide 6 - Quiz

2. De bus ... ik naar mijn werk ga, heeft vertraging.
A
die
B
dat
C
met wie
D
waarmee

Slide 7 - Quiz

3. Een tafeltje ... al een jaar op zolder stond, heb ik gisteren naar de kringloop gebracht.
A
die
B
dat
C
waarop
D
waarin

Slide 8 - Quiz

4. Die collega ... ik altijd goede tips kreeg, heeft nu een nieuwe baan.
A
die
B
wat
C
van wie
D
waarvan

Slide 9 - Quiz

5. De film ... we gaan kijken, is goed beoordeeld.
A
waarop
B
dat
C
waarmee
D
waarnaar

Slide 10 - Quiz

Oefening 2
Opdracht: Vul samen de zinnen aan.

1. De buren die... 
2. De tas waarin ... 
3. De medecursist met wie ...
4. Het meisje dat ...


timer
15:00

Slide 11 - Slide

Extra oefening
Opdracht: Schrijf het juiste relatief pronomen je schrift.

1. De meeste mensen ____ daar werken, gaan ontslag nemen.
2. De trein ____ we wachten, heeft vertraging. (wachten op)
3. De klasgenoot ____ ik het liefst samenwerk, gaat helaas verhuizen. (samenwerken met)
4. Alle vergaderingen ____ gepland stonden, zijn afgelast.
5. Een woord ____ ik niet begrijp, zoek ik op in het woordenboek.
6. De kaartjes voor het feest ____ vrijdag wordt gehouden, zijn duur.

timer
10:00

Slide 12 - Slide

Antwoorden
1. De meeste mensen die daar werken, gaan ontslag nemen.
2. De trein waarop we wachten, heeft vertraging.
3. De klasgenoot met wie ik het liefst samenwerk, gaat helaas verhuizen.
4. Alle vergaderingen die gepland stonden, zijn afgelast.
5. Een woord dat ik niet begrijp, zoek ik op in het woordenboek.
6. De kaartjes voor het feest dat vrijdag wordt gehouden, zijn duur.

Slide 13 - Slide

Oefening 3
Opdracht: Schrijf over een dag uit jouw leven, zoals in een dagboek. Wat heb je gedaan en met wie? Schrijf minimaal vijf keer een relatieve bijzin. Zet een streep onder de verwijswoorden.

Voorbeeld:
Vanochtend kwam ik laat aan op het station. De trein waarmee ik elke dag reis, zat al erg vol. De conducteur, die gelukkig heel vriendelijk was, zei dat we nog mochten instappen. Gelukkig! ...

Klaar? Ruil met je medecursist. Controleer de tekst. Tel de relatieve bijzinnen. Zijn ze goed geschreven?

Slide 14 - Slide