Powercollege 2_Productie en kosten

Powercollege2_ Productie en kosten
1 / 22
next
Slide 1: Slide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Powercollege2_ Productie en kosten

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je weet wat het begrip productie betekent inclusief de termen productie in enge & ruime zin.
  • Je kunt een bedrijfskolom maken/lezen
  • Je kunt toegevoegde waarde berekenen & verklaren 
  • Je weet wat de 4 productiefactoren zijn
  • Je weet wat het verschil tussen variabele en vaste kosten zijn
  • Je kunt de kostprijs per product uitrekenen


Slide 2 - Slide

Productie 
Het maken van goederen én het leveren van diensten 

Wat zijn diensten?



Slide 3 - Slide

Soorten productie
  • PRODUCTIE IN ENGE ZIN:
  • Heet ook wel productie in de formele sector en wordt gedaan door bedrijven en de overheid.
  • PRODUCTIE IN RUIME ZIN:
  • Heet ook wel productie in de informele sector. Dit zijn alle illegaal geproduceerde producten en diensten + producten en diensten die door vrijwilligers zijn gedaan. 

Slide 4 - Slide

Wat is een bedrijfskolom?
  • De bedrijfskolom bestaat uit alle bedrijven die met elkaar meewerken aan een product.

Slide 5 - Slide

Wat is de toegevoegde waarde van een product?
  • De waard verhoging van een product die ontstaat door het product te bewerken.  
  • Het product wordt steeds meer geschikt voor gebruik.
  • Door arbeid, tijd en energie die in het product is gestoken, wordt het product meer waard.

Slide 6 - Slide

Wat heb je nodig om een product te maken?
  • Kapitaal:
  • Spullen/dingen die lange tijd worden gebruikt om producten te maken. Voorbeelden zijn: machines, gebouwen, voertuigen
  • Arbeid:
  • Het werk wat werknemers doen om een product te maken
  • Natuur:
  • De grondstoffen die worden gebruikt om een product te maken
  • Ondernemerschap:
  • De werkzaamheden van de ondernemer die het proces van het maken van een product leidt.

Slide 7 - Slide

Variabele kosten & Vaste kosten
  • Variabele kosten:
  • Dit zijn kosten die mee veranderen met de productie. Worden er meer producten gemaakt dan stijgen deze kosten. Worden er minder producten gemaakt dan dalen deze kosten.
  • Voorbeeld: grondstofkosten
  • Vaste kosten:
  • Dit zijn kosten die niet veranderen wanneer een bedrijf meer of minder gaat produceren
  • Voorbeeld: Huur

Slide 8 - Slide

Kostprijs per product
Dit zijn alle kosten die je maakt om 1 product te maken.
Formule:
(vaste kosten + variabele kosten) : aantal producten

Slide 9 - Slide

Voorbeeldvraag
  • Een fabriek maat 550.000 stoelen per jaar. De vaste kosten zijn €3.250.000,- De variabele kosten zijn €950.000,-. Wat is de kostprijs per product?
  • €3.250.000 + €950.000=
  • €4.200.000 (totale kosten)
  • €4.200.000 : 550.000=
  • €7,64 (kostprijs per product)
  • (vaste kosten + variabele kosten) : aantal producten


Slide 10 - Slide

Een kleine quiz

Slide 11 - Slide

Deze vrachtwagen hoort bij de productiefactor ...
A
natuur
B
arbeid
C
kapitaal
D
ondernemerschap

Slide 12 - Quiz

Deze koeien horen bij de productiefactor ...
A
natuur
B
arbeid
C
kapitaal
D
ondernemerschap

Slide 13 - Quiz

Wat is kapitaalintensief?
A
Mensen doen vooral het werk.
B
Machines doen vooral het werk.

Slide 14 - Quiz

Wat zie je hier?
A
Productie in algemene zin
B
Productie in ruime zin
C
productie in informele zin
D
Productie in formele zin

Slide 15 - Quiz

Hoe produceert een timmerman?
A
arbeidsintensief
B
kapitaalintensief

Slide 16 - Quiz

Wat zie je hier?
A
productie in enge zin
B
productie in ruime zin
C
informele productie
D
formele productie

Slide 17 - Quiz

Onderaan bedrijfskolom - hoog in waarde
Tweede in bedrijfskolom - iets meer waarde
Bovenaan bedrijfskolom - laag in waarde

Slide 18 - Drag question

Bekijk de afbeelding. Wat is de toegevoegde waarde van de staalleverancier?
A
115,00 euro
B
90,00 euro
C
25,00 euro
D
670,00euro

Slide 19 - Quiz

Schrijf in 4 woorden op wat de 4 productiefactoren zijn. Let op schrijf ze in goeie alfabetische volgorde en gebruik geen leestekens

Slide 20 - Open question

Wat zijn geen vaste kosten
A
Loon van werknemer met een nul-uren contract
B
Huur
C
Energierekening
D
Premies

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Video